De gelijkenis van het mosterdzaad

“Een andere gelijkenis heeft Hij hun voorgesteld, zeggende: Het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan het mosterdzaad, hetwelk een mens heeft genomen en in zijn akker gezaaid; Hetwelk wel het minste is onder al de zaden, maar wanneer het opgewassen is, dan is ‘t het meeste van de moeskruiden, en het wordt een boom, alzo dat de vogelen des hemels komen en nestelen in zijn takken.” (Matth. 13:31, 32).

Wie bekritiseren wil, kan de Heer tegenwerpen, dat er kleinere zaden zijn dan het mosterdzaad.

Wist de Heer niet beter en maakte Hij hier dus een fout? Laten we op de voorop stellen, dat de Heer Zich nooit heeft vergist, maar laten we liever de omstandigheden in het oog houden, waaronder, én, het doel, waartoe Hij Zijn gelijkenissen sprak.

De Heer trad niet op als leraar in de plantkunde, maar Hij sprak hier tot de eenvoudige bevolking van Galiléa, waarvan een goed deel uit boeren bestond. Ze zaaiden allerlei zaden op hun akkers, en van de, in Palestina destijds gebruikte, zaden was het mosterdzaad het kleinste. Ondanks de geringe grootte van het zaad ontwikkelde er zich een plant uit, die groter was dan alle moeskruiden. Zij werd een boom gelijk en de vogelen des hemels konden erin nestelen.

Bij ons wordt de mosterdplant niet zó groot, maar een bekend deskundige, die over Palestina een groot werk heeft geschreven, de Duitser Gustaf Dalman, deelt in zijn boek mee, dat hij mosterdplanten heeft gezien die wel vier meter hoog waren. We zien dus, dat de Heer Jezus geheel juist heeft weer gegeven, wat Zijn toehoorders uit eigen aanschouwing konden weten.

Is het van zoveel belang, wat wij hierboven schreven? Eigenlijk niet, want lieden, die dergelijke, kleingeestige opmerkingen maken als de bovenbedoelde, laten zich door het medegedeelde toch niet overtuigen, omdat ze liever niet willen geloven en die, wanneer het ene bezwaar is weerlegd, weer met een nieuw bezwaar aankomen.

De vrome en geleerde schrijver Frédéric Bettex, schrijft in één van zijn werken, dat hij van een dame die twijfelde aan de waarheid van de Heilige Schrift, telkens vragen kreeg, om de tegenstrijdigheden, daarin vervat, te verklaren. Hij beantwoordde de vragen, maar telkens kwam ze met een nieuw bezwaar: “Als u me nu nog deze zaak kunt uitleggen, dan wil ik geloven.”

Maar het geloof kwam niet bij haar tot ontwikkeling. Ze wilde niet geloven, en, om zichzelf een verontschuldiging te geven, verborg zij haar ongeloof onder het mom van schijnheiligheid.

Met zulke mensen is niet veel aan te vangen. Men kan ze slechts beklagen, omdat hun hart voor de heerlijke waarheid en de rijke troost van de Bijbel gesloten blijft en hun zielen gevaar lopen verloren te gaan.

Mogen we dan geen ophelderingen vragen, wanneer iets in de Bijbel ons niet duidelijk is?

Het zou wel droevig zijn, wanneer dat niet mocht! Maar het is geheel iets anders, wanneer men ingelicht wenst te worden, dan wanneer men vragen stelt in de hoop, dat ze niet kunnen worden beantwoord en men een vrijbrief meent te verkrijgen, om niet te geloven.

Een Joodse zuster, die inmiddels lange tijd is overleden en het laatste deel van haar leven bijna geheel in een sanatorium (herstellingsoord van ziekte), doorbracht, verkeerde daar met patiënten van allerlei denkwijzen, die haar dikwijls vragen stelden over de Bijbel, die ze niet alle wist te beantwoorden. Soms stuitte ze zelf ook op moeilijkheden. En wanneer zij door één van onze geloofsbroeders, wijlen apostel A.J. Korff, van de stam Issaschar (Duitsland) werd bezocht, dan had ze meestal een heel lijstje vragen verzameld en die werden dan getracht te beantwoorden. Dat was voor haarzelf leerzaam en, haar Christelijke geloof werd erdoor verdiept. Bij haar werden de vragen niet geboren uit de zucht, om te vragen in de hoop, dat de apostel met de mond vol tanden zou zitten, maar om tot een dieper besef van de waarheid te komen. En, zúlk vragen stellen, is vruchtbaar, evenals het beantwoorden.

Er zijn ook vragen, waarop niemand een antwoord kan geven en we troosten ons dan maar met het oude spreekwoord, “dat één dwaas méér kan vragen, dan zeven wijzen weten te beantwoorden!” De Spreukendichter zegt twee zaken, die met elkaar in strijd schijnen te zijn: “Antwoord den zot naar zijn dwaasheid niet”, en: “Antwoord den zot naar zijn dwaasheid!”. (Spr. 26:4,5). Dat deze twee uitspraken NIET met elkaar in strijd zijn, volgt uit hetgeen er verder bijstaat en ook enig nadenken geeft ons de overtuiging, dat beide spreuken de waarheid behelzen.

Wat we tot hiertoe schreven, heeft met de gelijkenis van het mosterdzaad niet veel te maken, maar wij willen hier een ongezochte gelegenheid gebruiken, om eens te wijzen op een gebrek, (want, een gebrek IS het) bij sommigen, die uit een verkeerd oogmerk vragen stellen, eigenlijk uit ongeloof.

Wenden we ons nu tot de gelijkenis!

Het Koninkrijk der hemelen zou niet met uiterlijk gelaat komen, maar toch zou het een onmetelijke kracht blijken te zijn. We zien in de natuurlijke schepping meer voorbeelden, dat een kleine, onaanzienlijke zaak tot een grote ontwikkeling kan komen. Denken we maar aan de koraaleilanden, die hun ontstaan te danken hebben aan zeer kleine wezentjes, die elk op zichzelf geheel onbeduidend zijn, maar die, door hun groot aantal het aanzien geven aan de zo gevreesde riffen, waarop menig schip gestrand is en die bij verdere ontwikkeling vruchtbare eilanden gevormd hebben midden in de wereldzeeën. Men kan daar met recht spreken van de macht van het kleine.

Zó staat het ook met het Koninkrijk Gods. Hoe onaanzienlijk is de aanvang voor het oog van de natuurlijke mens! God handelt toch werkelijk wonderlijk en geheel anders dan wij het ooit zouden doen! Hij liet Zijn Zoon geboren worden op een wijze, die verdacht moest schijnen voor allen, die geen wonderen willen geloven. In het stille uur van de nacht werden de oude beloften vervuld. In een arbeidersgezin in het verachte Názareth, gelegen in het evenzeer verachte Galiléa der volkeren, groeide het kind Jezus op en predikte in een land, dat onder vreemde heerschappij zuchtte, terwijl de eerste jongeren, de discipelen, mannen zonder wereldse wijsheid waren, en wier gezichtskring niet verder strekte dan die van eenvoudige vissers, uit hetzelfde achterlijke land, dat in de grote wereld nauwelijks bekend was.

We kunnen zeggen, dat hier geen enkele voorwaarde aanwezig was, die ook maar enig succes beloofde. En, de Stichter van het Koninkrijk der hemelen was Zich daarvan ook ten volle bewust!

En toch wist Hij, dat Zijn leer zich zou verbreiden over de gehele wereld. Hij heeft immers gezegd, dat één van de duidelijkste voortekenen van Zijn wederkomst zou zijn, dat Zijn boodschap, het Evangelie zou worden gepredikt aan alle volkeren (Matth. 24:14).

Welnu, deze voorzegging is bezig om zich wonderlijk te vervullen, want reeds in meer dan zevenhonderd talen is het Woord Gods geheel of gedeeltelijk vertaald! Hier is dus alle menselijk toeval uitgesloten. Daarom zegt de Heer in Lukas 13 vers 19, waar we dezelfde gelijkenis vinden: “Het is gelijk aan een mostaardzaad, hetwelk een mens genomen en in zijn hof geworpen heeft; en het wies op, en werd tot een groten boom, en de vogelen des hemels nestelden in zijn takken.”

Het zaadje werd dus niet toevalligerwijze door de wind hier of daar heen gestrooid, maar het werd toevertrouwd aan een tuin, waarbij we dus aan het oude volk Gods mogen denken, dat afgezonderd van de andere volken was, door “de Wet”, die het van God had ontvangen.

In die hof, te midden van dat volk, kwam het onaanzienlijke zaadje tot ontwikkeling en het werd een grote boom.

En werkelijk, we zien het Koninkrijk der hemelen zijn aanvang nemen te midden van het Joodse volk en zich uitbreiden van Jeruzalem uit over de gehele wereld. Het begin was wel heel zwak!

Na de dood van de Zaligmaker zitten Zijn tien jongeren, later met Thomas erbij, verward, en in vrees en beven, in de angstvallig gesloten zaal te Jeruzalem (Joh. 20:24, 26).

Nadat de Verrezene Zich onmiskenbaar had geopenbaard, vinden we op de Pinksterdag een schaar bijeen van 120 personen (Hand. 1:15).

De prediking van de apostelen bracht de eerste dag het getal van de volgelingen op 3000, dat weinige tijd daarna, gestegen is tot 5000 (Hand. 2:41, 4:4).

De ontketende vervolgingen verspreidden de gelovigen over de gehelen omtrek en daarna over het gehele land en daarbuiten, maar toch moeten we ons de wasdom aanvankelijk niet te groot voorstellen. Wanneer we aan het einde van het leven van apostel Paulus het aantal Christenen eens hadden kunnen tellen, dan zou het getal ons zeer zeker erg zijn tegenvallen.

Wèl had Paulus op vele plaatsen gepredikt en volgelingen gewonnen, maar aandachtige lezing van de Handelingen en de Brieven bevestigt de overtuiging, dat hij toch steeds maar tot weinig getrouwen het woord richt. Er is hier en daar sprake van Gemeenten, die in de woningen van leden bijeen kwamen.

Het zou nog geruime tijd duren, eer dat het mosterdzaad was uitgegroeid tot de grote boom, in welks takken de vogelen des hemels een schuilplaats zouden vinden en gelegenheid om er hun nesten te bouwen.

Maar, onweerstaanbaar en met kracht, breidde het Koninkrijk zich uit, en, vooral na de overgang van de Romeinse keizer Constantijn de Grote in het jaar 323 na Christus, nam de uitbreiding op wonderlijke wijze toe.

En de wasdom hield niet op.

Van Europa uit gingen de vredeboden naar de andere werelddelen en bijna overal werd het vaandel van Christus geplant. En de vogelen des hemels kwamen en vonden rust in de twijgen van de boom en nestelden daar in.

Velen denken, dat met de vogelen des hemels alleen aan “goede” gelovigen moet worden gedacht. Ze doen dit door het woord “des hemels”, maar helaas is de werkelijkheid anders geworden!

Trouwens, ook in de droom van Nebukadnézar (Dan. 4:10-12), waar hij zichzelf als een boom zag die tot aan de hemel reikte, en, in welks takken ook de vogelen des hemels nestelden, zien we dezelfde spreekwijze gebruikt, en, niemand zal beweren, dat alle onderdanen van die machtige koning kinderen Gods waren! Bijna alle aan hem onderworpen volkeren waren heidenen.

Met de vogelen des hemels wordt dan ook niet anders bedoeld dan ALLE vogelsoorten, die onder de hemel vliegen. Zó had de Almachtige, bij de schepping van de vogels gesproken: “en het gevogelte vliege boven de aarde, in het uitspansel des hemels!” (Gen.1:20b).

Daartoe behoorden ook die vogels, die later door “Israëls Wet” als onrein werden beschouwd en ook de roofvogels behoorden ertoe.

Aan het einde van de Kerkgeschiedenis ziet Johannes de Kerk als het grote Babylon, dat tot een bewaarplaats geworden is van alle onrein en hatelijk gevogelte (Openb. 18:2).

We zien dus, dat de boze wel zou trachten om de Kerk te verontreinigen. En dat leert reeds het Nieuwe Testament, waar we als leden van de Kerk reeds geheel inde aanvang mensen vinden als Ananias en Saffira, en later is in Samaria, door Filippus, Simon de Tovenaar door de Heilige Doop opgenomen, die met zeer onzuivere bedoelingen lid van de Kerk was geworden. (Hand. 5:1-11 en 8:18-24).

En, openbaren de Brieven van de apostelen niet allerlei strijd met dwaalleraren, en hoeveel voorgangers waren er destijds niet reeds, die van de Kerk een particuliere zaak wilden maken, waartegen o.a. apostel Paulus in zijn afscheid van de Gemeente te Efeze reeds waarschuwen moest, terwijl apostel Petrus in zijn brief er ook zo aangrijpend op wijst, dat de ouderlingen wel zullen bedenken, dat de Kerk het eigendom van Christus is, die Hij Zich gekocht heeft met Zijn eigen bloed. (Hand. 20:28-31; 1 Petr. 5:1-4; 2 Petr. 2:1,3).

We vinden reeds in de Bijbel zelf Hymenéüs en Filétus genoemd, die leerden dat de opstanding reeds geschied was (2 Tim. 2:17,18).

De Brieven in Openbaring hoofdstuk 2 en 3 doen ons ook verkeerde leringen kennen, die van Bíleam en die der Nikolaïeten (Openb. 2:14, 15).

De tweede eeuw bracht ook verschillende ketterijen mee. We noemen enkel de Ebionieten, de Nazareeërs, de Gnostieken, die nog weer in verschillende soorten voorkwamen, de Manicheeërs, de Monarchianen, de Montanisten.

Ook de verdere eeuwen brachten allerlei vogels, die zich nestelden in de takken en wat we aanhaalden uit Openbaring 18 vers 2, wijst erop, dat hun aantal tegen het einde niet geringer zal worden, en hun aard niet minder schadelijk.

En al die vogels hebben nadelen aangebracht. Ze aten de zaden op en vernietigden dus allerlei vruchten die tot zegen hadden kunnen strekken (Mark. 4:4).

Maar ook andere vogels schuilden in de boom, die er beschutting vonden.

We zien toch, hoe ook miljoenen hun zielenrust en zaligheid gevonden hebben in de Kerk van Christus, en, ondanks allerlei stormen die gewoed hebben, is het de boze niet gelukt om haar te vernietigen, in overeenstemming met het woord van de Goddelijke Stichter: “De poorten van het dodenrijk zullen de Kerk niet overweldigen”, met andere woorden: De Kerk zal blijven totdat haar taak op aarde vervuld zal zijn (Matth. 16:18).

Zo bevat deze gelijkenis een troost en een waarschuwing.

Het is niet zonder reden dat de Bijbel de, door God gestelde dienaren, de “wachters op Sions muren noemt”, en, óók door het Woord der profetie worden zij nu nog aangemaand om te waken, opdat het onrein en hatelijk gevogelte in het, door God herstelde werk, niet zal binnendringen.

De wachters hebben daar niet altijd aan voldaan en, de onheilige gevolgen zijn dan ook niet uitgebleven. Scheuringen traden op, en, zélfs vleselijke zonden hebben de heiligheid van Gods werk meer dan eens geschonden.

De gelijkenis, die in Matthéüs 13, aan de, nu behandelde gelijkenis van het mosterdzaad voorafgaat, geeft het antwoord op de vraag hóe zoiets toch mogelijk kan zijn.

Daar leert de Heer Jezus aan ons, dat het aan de vijand gelukte om onkruid tussen de tarwe te zaaien, OMDAT DE MENSEN SLIEPEN (Matth. 13:25-30).

De wachters hebben dus een gewichtige en zeer verantwoordelijke taak.

Zij moeten de Kerk tegen alle aanslagen van de boze verdedigen, en, hieruit volgt dat, wanneer zij zélf zich onder de macht van de boze stellen, zij onbekwaam zijn voor het werk van de Heer en dan hun ambt niet meer kunnen waarnemen wil het werk van de Heer niet aan de algehele vernietiging worden prijsgegeven.

Schrijf u in om berichten in uw emailbox te ontvangen

Door op 'Inschrijven' te klikken gaat u akkoord met de Privacyverklaring.