“Maar de rechtvaardige zal uit het geloof leven.” (Rom. 1:17b).
Ieder jaar op 31 oktober worden wij herinnerd aan hetgeen Luther deed. Hij wilde disputeren, een discussie opwerpen, over de stellingen die hij opschreef en nagelde aan de slotkerk te Wittenberg.
Het was zijn verzet tegen de aflaathandel en de praktijken daaraan verbonden.
Hieraan was voorafgegaan de eigenlijke strijd met zichzelf. Luther vond geen rust in de zelfkastijding, in al de gebeden tot de heiligen en in al de goede werken.
Vrees voor de Heilige God vervulde zijn hart, totdat hij, door ijverig Schriftonderzoek uit Gods Woord, leerde verstaan dat God geen lust heeft in de dood des goddelozen, maar wel dat hij zich bekere en leve. Zo staat er geschreven: “Zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Heere HEERE, zo Ik lust heb in den dood des goddelozen! maar daarin heb Ik lust, dat de goddeloze zich bekere van zijn weg en leve.” (Ez. 33:11).
Daaruit leerde hij de Liefde Gods tot de in zichzelf zwakke mens verstaan.
Later ontdekte hij de grote waarde van de woorden van de bovenstaande tekst uit Romeinen 1 vers 17b.
Het licht van de Heilige Geest bracht hem tot de klaarheid van Gods Woord en het geloof in de genade Gods door Jezus Christus tot rechtvaardigheid. Daardoor kon de in zichzelf zwakke mens sterk worden.
Die sterkte bestond in volle overgave aan en vertrouwen op Jezus Christus en Zijn Woord.
Alles wat in strijd was met dat Woord, moest hij nu afwijzen en bestrijden. De aflaathandel was een goddeloos bedrijf geworden. Als biechtvader maakte hij daar zelf ook kennis mede.
De kerkelijke straf was bedoeld om daarmee de oprechtheid van het berouw te bewijzen. De vergeving bleef aan de genade Gods en het waarachtige berouw van de zondaar gebonden.
Die gedachte maakte echter plaats voor andere opvattingen, die aanleiding werden tot allerlei misbruiken. Men leerde dat de Kerk, krachtens de sleutelmacht door Christus aan Petrus en diens opvolgers gegeven, de bevoegdheid had iedere biechteling die zijn zonden beleed en berouw toonde, de eeuwige straf kwijt te schelden. Maar de tijdelijke straf bleef.
De Roomse kerk kent geen genade, dan door zekere genoegdoening of goede werken.
De priester legt zulke genoegdoeningen op, maar dit kon ook worden vervangen door een kleiner of groter gave in geld aan de Kerk. Men leerde dat de paus als Christus’ stedehouder de beschikking had over een schat van goede werken, door Christus en de heiligen verricht, waardoor men de zwakken te hulp komen kon.
Door de aflaat kreeg men deel aan dien schat en vergeving der zonden. De eigenlijke bedoeling van de biecht ging verloren, en de menselijke belangen werden daardoor gediend.
De Kerk was VERVORMD geworden.
De priesterschap had de macht over de ziel van de mens aan zich getrokken. Op die wijze werd het een wettisch leven, waarbij het hart echter koud bleef.
De Hervorming heeft bewezen, dat er in die tijd zeer velen waren die geen vrede vonden in de vervorming der Kerk met al de gevolgen daaraan verbonden. Heel spoedig werd de daad van Luther bekend in verschillende landen, en velen verlangden naar verlossing van de knellende banden der Roomse kerk, om te mogen drinken uit de Bron zelf, namelijk Gods Woord, waarin staat geschreven: “Maar de rechtvaardige zal uit het geloof leven.” (Rom. 1:17b).
En deze zin vinden wij in Gods Woord al eerder door de profeet Hábakuk gesproken: “Maar de rechtvaardige zal door zijn geloof leven.” (Hab. 2:4).
Het is een vast vertrouwen op de tegenwoordigheid Gods in Zijn Tempel (Hab. 2:20) en de vele beloften aan Zijn volk geschonken. Dat geloofsvertrouwen voerde de profeet Hábakuk tot de blijdschap in de Heer en het juichen in Zijn heil (Hab. 3:17-19).
Met blijdschap en dankbaarheid mogen wij denken aan hetgeen Luther, door de Heilige Geest geleid, gedaan heeft. Hij stond als een held. Hij kon niet anders.
Tegenover zovele machtigen en wijzen der Kerk en der wereld getuigde hij van zijn geloof in het Woord Gods. Door dat geloof leefde hij en streed hij. In dat geloof heeft hij de Bijbel overgezet en leesbaar gemaakt voor miljoenen. En daarbij vergeten wij niet het werk van de andere Hervormers, Zwingli, Calvijn en Melanchton en sluiten hen hiermede in.
Alle vier hebben naar hun karakter getuigenis afgelegd, dat het Woord Gods niet gebonden is, maar richtsnoer moet zijn voor alle gelovigen.
Luther zeide eens, dat men zich niet ‘Luthers’ moest noemen, maar dat al zijn geschriften slechts heenwezen naar het Woord Gods, opdat een ieder uit die Bron drinken zou. Niet Luther alleen kende de volle waarheid, maar ook de anderen, een ieder naar zijn karakter, verklaarden het Woord Gods.
Jezus is de Grote Apostel, Profeet, Evangelist en Herder. (Hebr. 3:1; Deut. 18:15, 18 en 19; Luk. 4:18 en Joh. 10:11). In de vier Hervormers vinden wij die karakters terug. In hun getuigenis vulden zij elkander aan. Apostel Paulus wijst ons in Éfeze 4 vers 11 t/m 16 op die viervoudige bediening.
Op die wijze konden zij, het Woord Gods verklarende, terugvoeren en dus verder hervormen, opdat het oorspronkelijke beeld weer gezien zou worden.
Terug naar de oorspronkelijke Apostolische Kerk!
Helaas is dat niet gebeurd. Iedere hervormer kreeg zijn eigen aanhang en vormde een zekere richting, waardoor kerkelijke verdeeldheid ontstond.
De hoop der Kerk op de wederkomst des Heren ging verloren, en het is een strijd geworden om de geloofsbelijdenissen, met alle scheuringen daaruit voortkomende.
Men was verlost van de kerkelijke macht in de paus van Rome, wiens uitspraken bindend waren voor iedere gelovige. Maar daarvoor kwamen in de plaats de uitspraken van Synodes of Godgeleerden.
Rome eiste onderwerping aan het kerkelijk gezag, maar daarna kwam de Hervorming in haar uitwerking tot hetzelfde resultaat.
De Hersteld Apostolische Zendingkerk wenst te leven uit geloof. Dat is het geloof, niet gefundeerd op uitspraken van kerken, noch op die van kerkvaders der Hervorming, maar het geloof in het Woord Gods Zelf.
Dat Woord moet steeds de Bron zijn waaruit gedronken wordt, hetzij door de bediening, naar de roeping door de Heilige Geest, hetzij door het profetische Woord sprekende door een mensenmond, door de bediening van het Evangelie of de herderlijke verzorging.
Opdat de gemeente van Christus, horende het getuigenis van Jezus, door ambten en gaven en de sacramenten komen zal tot lof, eer en aanbidding van God den Vader, den Zoon en den Heiligen Geest.
Opdat Jezus Zelf zal spreken door Zijn Woord en door Zijn Geest, sprekende in de gemeente, als in een dubbel (tweevoudig) getuigenis.
Dan is het getuigenis van apostelen, profeten, evangelisten en herders, zoals Christus die Zelf gaf, Zijn Getuigenis, om op veelvuldige wijze steeds weer te vernemen wat Hij door Woord en Geest tot de gemeente zegt.
Dan zal door de leiding van Zijn Geest het geloof, waaruit wij leven, gefundeerd zijn op het getuigenis van de Heilige Schrift en het uitzicht bewaard blijven op Zijn Toekomst, de wederkomst van Jezus Christus. Maran-atha!
Daarom zal ons geloof steeds hervormd moeten worden naar het beeld Zelf.
Christus is gisteren en heden Dezelfde, ook in Zijn Kerk. Niet de mens, hoe wijs ook en vervuld met menselijke wijsheid; niet de mens, die zo gaarne bepalen wil wat voor toen was, en wat nu zijn zal, maar: de rechtvaardige zal uit het geloof leven, naar Gods eeuwig blijvende Woord. Zijn Geest zal dat bevestigen in Troost, waarheid, indachtigmaking, vermaning en toekomst-voorzegging.
Dan zal de gemeente zijn een volk van Godlovers; maar zich ook bewust blijven dat ons kennen ten dele is, ook het profeteren. Maar Christus het Hoofd van Zijn Kerk, zal de lamp brandende houden en de vaten met olie vullen.
Dan zal niemand gebonden zijn; dan aan het Woord Gods en luisteren naar den Heilige Geest.
Dan zal ook steeds de bede blijven: Hervorm ons hart naar Uwen smaak, want uiteindelijk staat ieder mens tegenover Christus Jezus. Niemand anders dan Hij is Borg voor onze ziel.
Dan is het geen moeten, maar een verlangen om op te gaan naar des Heren Huis (Ps. 84).
Daar zingt de ziel: “Ik geloof de schuldvergeving”, als voorbereiding van de schuldbelijdenis.
Daar hoort de ziel de vrijspraak door het Ambt der Verzoening (Joh. 20:23 en 2 Kor. 5:19 en 20).
Dat Ambt is er krachtens de roeping door de Heilige Geest.
Het is Christus Zelf, Die tot Zijn volk komt in ambten en gaven en de sacramenten.
De rechtvaardige, dat is dus diegene, die God en Christus en Zijn Woord op hun eigen plaats laat staan als de alleen Gezaghebbenden, die rechtvaardige zal door het geloof leven.
Niet de verklaring van Gods Woord door een mens, welke kerkvader ook, maar het Woord Zelf moet blijven spreken tot een ieder mens.
Dan horen wij een Apostolisch Profetisch getuigenis.
Dan veroordelen wij een andere kerk niet, maar roepen haar op tot terugkeer tot de leer der apostelen (Hand. 2:42) en de eenheid der Kerk.
Was de Kerk Rooms geworden, na de Hervorming kwam de grote verdeeldheid.
Het ging van het ene uiterste in het andere. De Kerk ligt verscheurd.
Men bekampt elkander op grond van de verschillende inzichten, maar de bede moet zijn; “Vader, dat ze allen één zijn in U en in Uw Woord, ja, in het Woord Jezus Christus.” (Joh. 17:21).
Hij is het Hoofd en wij zijn Zijn leden. Zo voegt het ons Hem na te treden. Zijn Geest helpe ons allen daarbij, opdat ons aller geloof zal rusten op het Enige Fundament Christus Jezus, de Rots der Eeuwen, en wij allen zullen uitzien naar Zijn wederkomst. Maran-atha! Amen.