Reinigen is nu niet direct een aangenaam en prettig werk, vooral als het kleed of de woning door jarenlange verwaarlozing en vervuiling in een toestand is gekomen waardoor het zeer moeilijk wordt om de onreinheden te verwijderen.
Het is daarom van groot belang, wanneer men tot de ontdekking mag komen en ogen krijgt om te zien, op welke wijze de vlekken uit het kleed en het vuil uit de woning verdwijnen moeten.
Iemand anders moet wel eens het middel zijn om daarop te wijzen en om tot inzicht van de bestaande toestand te brengen. Het gebeurt zeer dikwijls dat men niet horen wil, en daardoor ook niet ziet. Dit euvel aanschouwt men bij menigeen als persoon, maar ook als volk in zijn geheel, van stad, land en kerk. Dit nu was het geval bij Israël ten tijde van Maleáchi.
De eerbied voor de Tempeldienst was niet meer zoals deze behoorde te zijn. Priesters en Levieten gaven geen goed voorbeeld met het gevolg, dat ook het volk dit voorbeeld volgde. De profetie van Maleáchi kondigde deze woorden aan: “Ziet, Ik zende Mijn engel, die voor Mijn aangezicht den weg bereiden zal; en snellijk zal tot Zijn tempel komen die Heere, Dien gijlieden zoekt, te weten de Engel des verbonds, aan Denwelken gij lust hebt; ziet Hij komt, zegt de Heere der heirscharen. Maar wie zal den dag Zijner toekomst verdragen, en wie zal bestaan, als Hij verschijnt? Want Hij zal zijn als het vuur van een goudsmid en als zeep des vollers. En Hij zal zitten, louterende, en het zilver reinigende, en Hij zal de kinderen van Levi reinigen, enHij zal ze doorlouteren als goud, en als zilver; dan zullen zij den Heere spijsoffer toebrengen in gerechtigheid.” (Mal. 3-1-3).
Volgens Matthéüs 11 vers 10 en Markus 1 vers 2 was deze engel, die de weg bereiden moest en voor des Heren aangezicht werd heengezonden, de profeet en boetprediker Johannes de Doper.
Hij moest de komst van de Engel des verbonds aankondigen en het volk wijzen op hun zonden.
Er waren velen, die gehoor gaven aan zijn oproep, om zich te bekeren en te laten dopen, doch het overgrote deel, waaronder Farizeën en Sadduceën, was niet oprecht en tot hen sprak Johannes geen vleiende woorden. Integendeel, zijn woorden waren scherp en berispend en aan hen werd het oordeel aangezegd, dat Degene, Die na hem zou komen, de wan zou hanteren, gelijk de landman het kaf van het koren scheidt. Dus een zuivering van het koren, voordat het geborgen zal worden in de schuur (Matth. 3:1-12).
En, hoe heeft men Hem ontvangen? Geboren als een Kindeke in behoeftige omstandigheden, en, in een stal het levenslicht aanschouwende. Wel leefde onder het volk de verwachting van de Messias, maar zoals Hij Zich openbaarde in een kind, zó verwachtte men Hem niet en dus ging deze komst aan hen voorbij. Daarom kon men Hem niet verdragen, wanneer Hij sprak dat God Zijn Vader was en dat Hij gekomen was om de wil Zijns Vaders bekend te maken. En het antwoord klonk van hun lippen: “Wij zijn niet geboren uit hoererij; wij hebben een Vader namelijk God.” (Joh. 8:41).
Toch waren Zijn woorden als het vuur van een goudsmid en de zeep eens vollers. Hij hanteerde de wan om Zijn dorsvloer te doorzuiveren.
Laten we een ogenblik stilstaan bij het beeld zoals Maleáchi dat in de profetie schetst.
Wij zien hier als het ware de goudsmid voor het vuur zitten, het vuur, waarop de smeltkroezen staan, en, wanneer het goud in vloeibare vorm is gekomen en de onrein heden naar boven zijn gekomen, dan schept hij dit weg.
Dit werk wordt zó vaak herhaald totdat er geen vuil meer naar boven komt.
Het schijnt zelfs zo te zijn, dat de goudsmid niet eerder met dit werk ophoudt totdat hij zijn eigen beeld in de vloeistof kan zien. Zolang hij alle trekken van zijn gezicht niet volkomen en helder in het vloeibare metaal ziet afgespiegeld, weet hij dat het nog niet is zoals het behoort te zijn en gaat hij verder met zijn louteringsarbeid.
Hij staakt deze arbeid pas wanneer hij zijn beeld volmaakt terugvindt en dan pas neemt hij de smeltkroes van het vuur. Of dit alles in de praktijk werkelijk zó gebeurt, is ons niet bekend, maar het beeld op zichzelf is heel schoon om dit in toepassing te brengen.
In Psalm 12 vers 7 staat te lezen: “De redenen des Heeren zijn reine redenen, zilver, gelouterd in een aarden smeltkroes, gezuiverd, zevenmaal.”
In tegenstelling hiermee vinden we de redenen der mensen in deze Psalm opgetekend, en wel van vers 3 tot 5: “Zij spreken valsheid, een ieder met zijn naaste, met vleiende lippen; zij spreken met een dubbel hart. De Heere snijde af alle vleiende lippen, de grootsprekende tong; Die daar zeggen: Wij zullen de overhand hebben met onze tong; onze lippen zijn onze! Wie is heer over ons?”
Maar de getrouwen zullen acht geven op de reine redenen des Heren, langs de weg der loutering.
Keren wij nu terug naar het beeld van de goudsmid, dan mogen we de betekenis van deze beeldspraak opvatten als volgt: dat God, alles wat ons overkomt, gebruikt om ons te louteren, opdat wij meer en meer Zijn beeltenis zullen dragen en alles wat niet bij ons wezen behoort, wat ons ontsierd en bevlekt, daaruit verwijderd wordt. Hij doet dit op Zijn wijze en zo verschillend.
Bij de één wordt het aldus en bij de ander alzó gedaan. Hij alleen weet, wat goed voor ons is.
Dat we dit dan ook in ons laten geschieden, niet met een opstandig hart, maar met een nederig gemoed. Het is niet altijd zo gemakkelijk, om ons daaraan te onderwerpen en vooral als dit met lichaamssmarten en pijnen gepaard gaat of als we zoveel moeten prijsgeven wat ons lief en dierbaar was.
Er zijn in onze harten onreinheden, die de hemelse Goudsmid daaruit wil wegnemen, om Zijn beeld gelijkvormig te worden. Hij wil in ons Zijn beeld zien, om Zijn wil te doen en daartoe is de Heer Jezus op aarde gekomen.
Zijn prediking getuigt daarvan en men heeft het niet kunnen verdragen.
Voor Hem was geen plaats in de herberg bij Zijn geboorte, evenmin toen Hij optrad als de grote Leraar om te zuiveren. “Weg met Deze!” was het geroep, en: “Aan het kruis met Hem!” (Joh. 19:15).
Daar werd Hij als een vervloekte tentoongesteld.
Ook de klederen heeft men niet laten reinigen, gelijk dit geschieden kan door het wasmiddel, om de vlekken te verwijderen.
Er zijn vlekken die gemakkelijk uitgewist kunnen worden van het kleed, doch het kan gebeuren dat een extra behandeling nodig is, om desgewenste reinheid te verkrijgen.
Deze klederen zijn zichtbaar en bedekken het lichaam. Zoals klederen zichtbaar gedragen worden, zo zijn deze het type van onze handel en wandel in het maatschappelijk en geestelijk leven.
Goud en zilver, als waarheid en liefde, moesten gelouterd worden als de Engel des verbonds zou komen en Zijn prediking zou doen horen. Dat was niet alleen voor het natuurlijk Israël, maar is nog van kracht voor alle schepselen en alle volken.
Hij heeft het bevel gegeven om het Evangelie aan alle volken te verkondigen, opdat men tot de kennis der waarheid zou komen, om God lief te hebben boven alles en de naaste als onszelf. Als we dit Evangelie aannemen en geloven, moet dit openbaar worden in onze daden. Daarvan is niemand uitgesloten en vooral zij, die een voorbeeld moeten geven, hebben toe te zien het gebod des Heren te eerbiedigen.
Nog steeds gaat de Here God door met Zijn reiniging aan een ieder Zijner kinderen. Zelfs aan de ganse schepping werkt Hij, maar men ziet het niet.
Men gaat voort om zich te verzetten tegen hetgeen Hij wil en men bedroeft Hem door te wederstreven, zodat de Here God moet spreken in Openbaring 3 vers 14-21, dat men noch koud, noch heet is en de verzuchting slaakt: “Och, of gij koud waart of heet.” (Openb. 3:15).
Men wil zich niet laten reinigen, want men is al tevreden met de toestand waarin men zich bevindt. Toch wil de Here God nog een raad geven door hetgeen er geschreven staat: “Ik raad u dat gij van Mij koopt goud, beproefd komende uit het vuur, opdat gij rijk moogt worden; en witte klederen, opdat gij moogt bekleed worden, en de schande uwer naaktheid niet geopenbaard worde; en zalf uw ogen met ogenzalf, opdat gij zien moogt.” (Openb. 3:18).
Wie deze raad opvolgt, zal niet beschaamd uitkomen.
Nóg wordt het Evangelie verkondigd door de engel van onze tijd, uitgezonden om de wederkomst des Heren aan te zeggen.
Maar zal Hij nog het geloof vinden op aarde als Hij komt?
Om deelgenoten te worden van Zijn bruid, die Hij tot Zich zal nemen, moet men vele dingen loslaten en aanvaarden wat wordt aangeboden. Dit is ook een reiniging van ongerechtigheden, opdat men tot de waarheid naar de Schriften zal komen.
Wel geeft het geloof in het kruis van Christus als verzoening der zonden en als Verlosser en Middelaar de algemene zaligheid door de Heilige Waterdoop en ondervindt men de bijstand van de Heilige Geest.
Doch om een bruiloftskleed te ontvangen, om de Bruidegom tegemoet te gaan als Hij komt, moet men op zich laten toepassen de Heilige Verzegeling, gelijk de eerste apostelen van Christus’ kerk die hebben verricht en waardoor men het onderpand ontvangt, om als koningen en priesters met de Heer Jezus te mogen regeren in het rijk des vredes, duizend jaren (Openb. 20:4).
Daarom zal het van het grootste belang zijn dat zij, die de Heilige Verzegeling hebben ontvangen, zich laten reinigen gelijk goud en zilver en hun klederen laten wassen in het bloed des kruises door de prediking van het Evangelie, om te mogen staan voor de Zoon des mensen, als Hij komt.
Wij zullen altijd de strijd hebben te voeren tegen ons vlees, dat begeert tegen de Geest, doch ook tegen de geestelijke boosheden in de lucht en die ons steeds omringen (Éf. 6:12).
De verleiding vindt nog steeds zijn kracht bij hen, die niet waken en bij hen, die zich moedwillig verzetten tegen hetgeen Hij geboden en gesteld heeft.
Naast de prediking door de kerk, heeft God, de Vader en de Zoon ook de Heilige Geest gezonden, opdat Die ons in alle waarheid zal leiden en ons zal overtuigen van zonde, gerechtigheid en oordeel (Joh. 16:5-15).
Deze Geest getuigt van de Vader en de Zoon, maar óók, dat wij kinderen Gods zijn.
Heeft de Heer Jezus niet gesproken: “Weest dan gijlieden volmaakt, gelijk uw Vader, Die in de hemelen is, volmaakt is.” (Matth. 5:48).
Door onze roeping moeten wij trachten om aan Hem gelijkvormig te worden, waarvan ook apostel Petrus spreekt in 1 Petrus 1 vers 15-22: “Maar gelijk Hij, Die u geroepen heeft, heilig is, zo wordt ook gijzelven heilig in al uw wandel; Daarom dat er geschreven is: Zijt heilig, want Ik ben heilig. En indien gij tot een Vader aanroept Dengene, Die zonder aanneming des persoons oordeelt naar eens iegelijks werk, zo wandelt in vreze den tijd uwer inwoning; Wetende dat gij niet door vergankelijke dingen, zilver of goud, verlost zijt uit uw ijdele wandeling, die u van de vaderen overgeleverd is; Maar door het dierbaar bloed van Christus, als van een onbestraffelijk en onbevlekt Lam; Dewelke wel voorgekend is geweest voor de grondlegging der wereld, maar geopenbaard is in deze laatste tijden om uwentwil, Die door Hem gelooft in God, Welke Hem opgewekt heeft uit de doden, en Hem heerlijkheid gegeven heeft, opdat uw geloof en hoop op God zijn zou. Hebbende dan uw zielen gereinigd in de gehoorzaamheid der waarheid, door den Geest, tot ongeveinsde broederlijke liefde, zo hebt elkander vuriglijk lief uit een rein hart.”
Laten wij dan alzo de Here God vereren in gerechtigheid met de spijsoffers, die Hem lief zijn, in onze lof- en dankgebeden en dat Zijn welbehagen moge rusten op dit, ons doen. Amen.