Blijf bij ons, want het is bij de avond, en de dag is gedaald

Dit bovenstaande tekstgedeelte uit Lukas 24 vers 29 leidt ons heen naar twee mannen, niet behorende tot de elven, maar tot de bredere kring van discipelen van de Heiland, Die ook hun Meester was geworden; in Wie zij geloofden, en aan Wie zij zich hadden toevertrouwd, op Wie zij hoopten, dat Hij was Degene, Die Israël zou verlossen (Luk. 24:21).

Dit alles nu was voor hun begrip met één slag de bodem ingeslagen, doordat Hij gedood was, al hun verwachting was ten onder gegaan, zodat droefheid hun harten vervulde.

Twee mannen uit Emmaüs, een vlek nabij Jeruzalem, die op de namiddag van die wonderbare eerste dag der week op weg zijn van Jeruzalem naar hun woonplaats. Die voor hun tocht de eenzame veldweg hadden uitgekozen, ofschoon een andere weg veel meer schoons biedt; daarvoor hebben zij onder deze omstandigheden toch geen oog of hart, zij hebben een rustige weg opgezocht, opdat zij, al verder wandelende, terwijl de zon ten onder gaat en dé avond gaat komen, ongestoord met elkaar kunnen spreken.

Want zij hebben veel met elkander te verhandelen; vele wonderlijke dingen hebben zij kort tevoren vernomen: “De Heer zou opgestaan zijn?”, maar het ontbreekt hun aan zekerheid, zij zijn het met zichzelf niet eens en de één zoekt bij de ander licht te verkrijgen.

In hun levendige gedachtewisseling ondervragen zij elkaar, en overwegen ongetwijfeld het vóór en het tégen.

De geloofwaardigheid van de vrouwen wordt gesteld tegenover de onmogelijkheid van een zó grote gebeurtenis als de opstanding is.

Zij missen veel, want drie dagen geleden verloren zij Hun dierbaarste Vriend; en, is het daarom een wonder, dat zij van droefheid verward en verbijsterd zijn?

Zij willen alles wat er is geschied, nog eens met elkaar doorspreken, maar met al hun disputeren komen zij er niet uit.

We kunnen het ons dan ook wel indenken, dat deze discipelen het moeilijk hadden, vooral met de geestelijke zaken.

Het was zo duister in Israël; Edom (Heródes) regeerde; de Joden waren onderling zeer verdeeld tegen elkander; de gelovigen echter hadden hoop op de vervulling van de belofte; de Messias was gekomen en het land doorgegaan, goeddoende; en nu was het zo geheel anders afgelopen; een geweldige teleurstelling en daardoor zulk een innerlijke strijd.

We kennen het verloop: Die Vreemdeling, Die Zich bij hen voegt en Zich mengt in hun drukke discussie, Die de Opgestane Zelf blijkt te zijn.

De Heer geeft aan de wandelaars, na Zijn bestraffende aanspraak een Bijbelles, zodat zij aan het einde der wandeling alles met geheel andere ogen zien, en hun hart brandende is geworden door een vuur dat niet verteerde, brandende van hoop, liefde en verlangen; zij zien het nu geheel anders, zij leven geheel in wat zij horen, zij drinken de woorden des levens in, gelijk het dorstige land het water.

De Heer deed hun het licht opgaan, doordat Hij een geheel ander licht op de Profetieën deed schijnen; hoe begon toen hun hart te gloeien en was de vervulling voor hen het licht als van de nieuwe morgen.

Werden zo hun harten brandende van verlangen om nog meer te willen vernemen, de nevelen begonnen te wijken toen de Heiland hun de Schriften opende zodat zij nu alles konden verstaan.

Dan houdt de ergernis van het kruis op en zien zij duidelijk de verlossingsweg en de Heiland wordt hun nóg dierbaarder dan tevoren, júist om Zijn vrijwillig offer.

Nu begrijpen zij, dat de opstanding een heerlijkheid is, ná en dóór het lijden verkregen; geen droefheid hoeft hun nu nog langer te vervullen.

Welk een groot verschil met hun verslagenheid van even te voren!

Is het een wonder, dat zij daarom aan het einde van de reis tot de bede komen: “Blijf met ons.” (Luk. 24:29). Nee, want hun begeerte vond zijn oorsprong tot hun liefde voor de Heiland.

Een nóg heerlijker verrassing wordt hen daarentegen bovendien nog geschonken: “Hun ogen werden geopend”, en als kroon op hun geloof mochten zij het voorrecht smaken om Hem, de opgestane Heiland, te mogen zien (Luk. 24:31).

Hun bede was: “Blijf met ons; want het is bij den avond, en de dag is gedaald.” (Luk. 24:29).

Is het niet zeer, om deze bede ook nú steeds tot de Heer op te zenden, want wérkelijk, het ís bij de avond en de dag ís gedaald.

De tekenen van de naderende wederkomst van de Heer zijn menigvuldiger dan ooit te voren; wanneer wij de geestelijke ogen open hebben, dan zien wij dat de tijd van het einde snel naderbij komt.

Is het niet te zien aan alles?

De haat tegen God wordt steeds groter, en juist in de christelijke landen is de strijd zo groot geworden.

Want het christelijk geloof heeft de laatste jaren zeer veel geleden onder al de verschijnselen van de antichrist.

De zonde, (de scheiding van kerk en staat), heeft altijd nadelige gevolgen gehad voor het geloof, maar nú wreekt zich dat kwaad op een gewelddadige wijze, maar helaas, het wordt te weinig begrepen.

Zien we alleen maar in de Europa, waar de haat tegen Christus bij velen zeer groot is; zien we tenslotte alle zijden uit, dan wordt het ons meer dan ooit duidelijk, dat het ongeloof, het terugvallen van de geloofshoogte, angstwekkende gevolgen verkrijgt en dit is nog maar een begin van de vele ellende en smarten, welke daaruit voortvloeien.

Als we een blik in eigen omgeving slaan, ontdekken wij ook, dat het is “bij den avond”.

Hoe is het de satan steeds gelukt om onkruid onder het goede zaad te zaaien!

Hoe beijvert de boze mens zich om af te trekken en tot ontrouw te verleiden.

Veel is hiervan te zeggen en hieraan toe te voegen; de aanvulling kunnen wij zelf wel maken.

Zoals de godvruchtige Emmaüsgangers met vrees vervuld waren over het lot van de kinderen Gods in hun tijd, zo is ook heden de strijd banger dan ooit, maar toch ook heerlijker dan ooit!

Want de Heer kan spoedig komen en is de dag gedaald, dan zal hij overgaan in een dag, waarop geen nacht meer volgen zal van moeite en strijd; welk een heerlijke dag zal dat zijn, MARANATHA, Jezus komt!

Nee, voorzeker hebben we het niet gemakkelijk in de wereld, vooral nu niet, nu we de tijd van het einde zijn genaderd en het alles zeer duister wordt in de wereld.

Daarom willen we elkander toeroepen het woord van de Psalmdichter: “Wacht op den HEERE, zijt sterk, en Hij zal uw hart versterken.” (Ps. 27:14).

En voor wie zo menigmaal met twijfel te kampen hebben, voor hen is Psalm 77 vers 12-14 een troost en een aansporing: “Ik zal de daden des HEEREN gedenken; ja, ik zal gedenken Uw wonderen van ouds her; En zal al Uw werken betrachten, en van Uw daden spreken. O God! Uw weg is in het heiligdom; wie is een groot God, gelijk God?”

We zullen dan ootmoedig ons hoofd buigen en met Asaf zingen: “Wien heb ik nevens U omhoog.” (Psalmen en Gezangenboek; Psalm 73 vers 13).

De belofte van des Heren wederkomst is nog niet vervuld, maar Hij zal die vervullen, want geen mens maar de Here heeft het gesproken.

Deze hoop moge het doel zijn waarnaar geheel ons leven uitgaat en dan moeten wij vol vertrouwen het hoofd en hart omhoog heffen om steeds de Heer te verwachten: “HIJ KOMT, HIJ KOMT GEWIS!”

De toekomst is donker. De mensvergoding en verheerlijking is voor iedereen duidelijk, en moeilijker wordt het voor de oprechte kinderen Gods om te ontkomen aan deze geest des tijds, doch er is troost, niet van mensen, maar van de levende God. Hij is Dezelfde, zowel voor Israël als voor Zijn volk in deze laatste tijd.

Ook ons roept Hij toe: “Vreest niet, want Ik ben met u; zijt niet verbaasd, want Ik ben Uw God; Ik sterk u, ook help Ik u, ook ondersteun Ik u met de rechterhand Mijner gerechtigheid. Vreest niet, gij wormpje Jakobs, gij volkje Israëls! Ik help u, spreekt de HEERE, en uw Verlosser is de Heilige Israëls.” (Jes. 41:10,14).

De Here God heeft Zich voortdurend ook onder ons betoond als de Levende God, als een God Die niet verre is van een iegelijk die Hem vreest.

Hij is een God Die troost en toekomende dingen ons verkondigt.

Maar het oog is niet altijd open voor Hem en het hart niet altijd opmerkzaam. Daarom hebben zovelen Hem verlaten, Hem niet begrijpende.

En zou de Here dan ook aan ons vragen: “Wilt gijlieden ook niet weggaan?” (Joh. 6:67).

Dat dan ons antwoord maar mag zijn: “Nee Here, want op Wie zullen we anders steunen, dan op U?” (Joh. 6:68).

Het kan alles wel eens moeilijk worden, evenals voor de Emmaüsgangers.

Dat wij toch maar kunnen uitroepen: “Gij, Gij blijft mij altijd over, Gij blijft eindeloos Mijn God.” (Psalmen en Gezangenboek, Gezang 292, vers 3).

Zullen we mogelijk nog veel mee moeten maken, dat tóch ons hart mag jubelen: “De God Israëls, Die zij God!” (Luk 1:68).

Wat zijn we als kinderen Gods toch in zeer nauwe betrekking gekomen met onze Hemelse Vader, door Jezus Christus onze Heer en Heiland, Die ons zo rijk heeft gemaakt uit genade, als we in Hem willen geloven en Hem aannemen als de van God gezondene.

Indien we als kinderen Gods steeds in dat geloof leefden, zouden we tegen alle gebeurlijkheden in het aardse bestaan, zowel natuurlijk als geestelijk, onbeweeglijk staan.

Dan zouden we onwrikbare rotsen temidden van de baren kunnen zijn; maar helaas, ons geloofsleven is lang niet altijd zo sterk; spoedig twijfelen we aan de leiding Gods met de mensen.

Onze blik wordt zo vaak vertroebeld door wolken van ellende en deze dreigen het licht van de Zonne der gerechtigheid (Mal. 4:2) voor ons geestesoog te verduisteren.

Daarom is het voor ons allen zo zeer nodig om ons geloof te versterken door veel te bidden, het lezen van Gods Woord en de Erediensten te bezoeken.

Want overal zien we spanning en de geesten van de mensen geraken steeds meer in verwarring, en als op de spanning de uitbarsting komt, wat dan?

Gods Woord geeft ons het enige antwoord, dat we o.a. lezen in Éfeze 6 vers 12-18: “Doet aan de gehele wapenrusting Gods, opdat gij kunt wederstaan in den bozen dag.”

Laat ons daarom allen tezamen voortgaan schouder aan schouder, niet steunende op een mens of mensen, maar alleen op de Here.

En zullen wij ons dan op een voetstuk plaatsen en ons beter achten dan onze medemensen?

Nee! Niet onze deugdzaamheid is de kracht van ons geloof, maar Zijn eeuwige trouw.

Indien we onze zonden voor Hem belijden, dan zullen wij Zijn liefde en barmhartigheid mogen ondervinden, in Christus Jezus ons geopenbaard.

Zijn betrekking tot ons is geworden van een Vader tot Zijn kind en welk een Vader: “Die in de hemelen woont, Wiens het Koninkrijk, de kracht en de heerlijkheid zijn tot in alle eeuwigheid!” (Matth. 6:9-13).

Hij is de Almachtige Vader, op Wiens trouw wij kunnen én mogen hopen en vertrouwen.

Dan kunnen we toch, ondanks alles, blij voorwaarts gaan aan Zijn hand.

God heeft in Zijn Woord een heerlijke toekomst geopenbaard en Hij, Die getrouw is, zal Zijn Woord gestand doen en Zijn beloften vervullen.

Daarom gaan wij met goede moed voorwaarts: “Gods barmhartigheden zijn allen morgen nieuw voor die Hem vrezen.” (Klaagl. 3:22,23).

Zo eindigen wij met de bede: “Blijf Gij met en bij ons Here, altijd en eeuwiglijk!” Amen.

Schrijf u in om berichten in uw emailbox te ontvangen

Door op 'Inschrijven' te klikken gaat u akkoord met de Privacyverklaring.