Filippus, niet de apostel van die naam, maar de evangelist, vinden wij alleen beschreven in de Handelingen der Apostelen, maar wat wij daar van hem lezen, vervult ons met grote dankbaarheid en blijdschap. Deze dienaar heeft heel veel mogen doen voor de opbouw van de kerk van Christus onder de heidenen. Met zes andere broeders, waaronder ook Stéfanus, werd hij in Jeruzalem tot diaken en verzorger van de weduwen gekozen (Hand. 6:5). Stéfanus stierf echter al snel de marteldood; de vervolgingen bleven voortduren en daardoor werden de gelovigen verstrooid (Hand. 8:1).
Filippus vluchtte ook en kwam in een stad van de Samaritanen terecht, waar hij het Evangelie van Christus predikte (Hand. 8:4 e.v.). De Heer zegende hem met grote krachten want hij wierp de onreine geesten uit en genas vele kreupelen en geraakten.
Het bijzondere is dat wij niets lezen over de arbeid van Filippus als diaken, maar wel dat hij predikte. In Handelingen 21 vers 8 wordt hij evangelist genoemd. Omdat wij ons met hem niet zullen vergissen, voegde Lukas eraan toe, dat Filippus één van de zeven was, waarbij wij moeten denken aan de zeven diakenen uit Handelingen 6. Van zijn roeping tot evangelist lezen wij niets, maar dat hij een evangelist was in de ware betekenis van het woord, om het Evangelie overal uit te dragen, dat wordt aan ons door zijn geschiedenis bevestigd.
De prediking aan de Samaritanen was een gewichtige stap voor de uitbreiding van het Koninkrijk van Christus. De apostelen waren niet uit Jeruzalem gevlucht, en toen dezen hoorden dat ook Samaria het Woord Gods aangenomen had, zonden zij twee van hun, namelijk Petrus en Johannes. Deze beiden baden dat ook de gelovig geworden Samaritanen de Heilige Geest ontvangen mochten, waarna zij hun de handen oplegden (Hand. 8:17) en hun gebed werd verhoord: de Samaritanen ontvingen de Heilige Geest.
In Samaria was ook een zekere Simon, die, door zijn toverijen een lange tijd het volk had misleid. Deze Simon geloofde ook in het woord van Filippus en werd ook gedoopt en bleef steeds bij hem. Toen deze Simon zag, dat door de handoplegging van de apostelen de Heilige Geest werd ontvangen, bood hij hun geld aan om ook die macht te verkrijgen.
Petrus bestrafte hem echter en noemde hem een samenknoping van ongerechtigheid, een geheel bittere gal, en vermaande hem om zich te bekeren (Hand. 8:22,23). Uit deze geschiedenis blijkt ons, dat het voor anderen duidelijk zichtbaar was dat de Heilige Geest werd verkregen door de handoplegging van de apostelen.
Filippus mocht dus een grote zegen op zijn arbeid aanschouwen, máár het is echter een ander die zaait en een ander die maait (Joh. 4:37).
De akker in Samaria was reeds door de Heer Zelf, toen Hij op aarde wandelde, bereid.
Hierbij moeten wij denken aan de ontmoeting van de Heer met de Samaritaanse vrouw bij de waterput, en welke gevolgen dat had (Joh. 4:1-42). De verhouding van de Joden tot de Samaritanen was allertreurigst. De vrouw verwonderde zich dat de Heer, Die een Jood was, van haar water begeerde (Joh. 4:9).
Ook de discipelen verwonderden zich dat de Heer in deze, niet Joodse, omgeving met een vrouw sprak (Joh. 4:27).
En zo gebeurde het ook eens, dat de Samaritanen aan de Heer de doortocht weigerden omdat Zijn aangezicht was, als reizende naar Jeruzalem (Luk. 9:53).
Later lezen wij weer van een Samaritaan die aan de Heer zijn dank kwam brengen voor de reiniging van zijn melaatsheid, wat de negen gereinigde Joodse melaatsen niet deden (Luk. 17:11-19).
Filippus predikte Christus aan de Samaritanen, de Christus, Die voorheen, predikende, onder hen had gewandeld en hun kranken had genezen. De Christus, de Zoon van God, Die de Profeet was, Die zou komen om te verkondigen, dat Hij ook voor hún zonden was gestorven en opgestaan tot hun rechtvaardigmaking, en, zij geloofden!
Daarna werd Filippus door een Engel des Heren naar de weg van Jeruzalem naar Gaza gezonden (Hand. 8:26) alwaar hij de Moorman ontmoette.
Deze Moorman kwam van Jeruzalem, waar hij de God van Israël had aanbeden.
De zegen strekte zich dóór Israël uit tot de heidenen.
De Geest zei Filippus dat hij zich bij de wagen van de Moorman moest voegen en Filippus hoorde toen dat deze Moorman uit het 53e hoofdstuk van Jesaja zat te lezen. Toen Filippus aan hem vroeg of hij wel verstond wat hij las, werd hij uitgenodigd om bij de Moorman op de wagen te komen zitten en Filippus legde toen aan hem uit van en over Wie de profeet Jesaja deze woorden had gesproken. Het gevolg was: De Moorman geloofde, werd gedoopt en reisde zijn weg verder met blijdschap (Hand. 8:38).
Filippus werd hierop bij hem weggenomen en werd teruggevonden in Azôte, hiermede wordt de plaats Asdod bedoeld, een stad van de Filistijnen (1 Sam. 5:1).
Dáár trok hij door het land en predikte overal het Evangelie totdat hij in Cesaréa kwam (Hand. 8:39,40).
En of nu Filippus in Cesaréa is gebleven en daar alleen gearbeid heeft, óf dat hij van daaruit naar verschillende plaatsen is gegaan om het Woord te prediken, weten wij niet.
Maar toen apostel Paulus op zijn derde zendingsreis in Cesaréa kwam, logeerde hij, en degenen die bij hem waren, vele dagen lang bij Filippus (Hand. 21:8).
Verder lezen wij dat Filippus vier dochters had, nog maagden, die allen de gave van profetie bezaten en die profeteerden (Hand. 21:9).
Wellicht heeft de Heer, ook door hun mond, aangekondigd dat voor Paulus banden en verdrukking aanstaande waren, zoals de Heer dit ook deed door de mond van de Jeruzalemse profeet A’gabus, die daar óók was gekomen (Hand. 21:10,11).
In het huis van Filippus werd aan Paulus gesmeekt om toch niet naar Jeruzalem te gaan, maar Paulus liet zich niet van dit voornemen afbrengen.
Toen Paulus in Jeruzalem gevangengenomen werd, werd hij naar Cesaréa gestuurd (Hand. 23:23). Daar bleef hij, onder de regering van Felix-Festus, twee jaren gevangen.
Waarschijnlijk heeft Filippus dikwijls een bezoek aan Paulus gebracht en hem in zijn gevangenschap bemoedigd. Want het is niet onwaarschijnlijk dat Lukas datgene wat hij van Filippus vertelt, uit zijn mond heeft vernomen en opgeschreven, en misschien heeft hij nog meer aan Lukas verteld, ook over de vroegere toestand en wording van de gemeente te Jeruzalem.
Uit het één en ander blijkt wel, welk een zegen de Heer heeft gewerkt, dóór Zijn dienaar Filippus.
Wij kunnen dus in deze bijzondere gebeurtenissen zien én leren hoe God wonderlijk werkt.
Dat hoewel er telkens geloofsstrijd was, het Evangelie steeds werd verkondigd. De Heer de verkondiging ook krachtig bevestigde met vele wonderen en tekenen (o.a. Hand. 8:6,7, Hand. 14:3). De gelovigen door de Heilige Waterdoop en de Heilige Verzegeling toegeteld werden tot de Gemeente van Christus.
De Heer werkte door Zijn geroepen dienaren, die door de Heilige Geest, tot het ambt van apostel, profeet, evangelist of herder waren geroepen (Éf. 4:11). Zoals wij hebben kunnen lezen in de genoemde gebeurtenissen met de apostelen Petrus, Johannes, en Paulus, de profeet A’gabus en de evangelist Filippus.
En hebben wij in onze dagen dan te doen met een veranderlijk God?
Is de Heer, de Koning der Kerk niet meer Wie Hij eens was?
Is Zijn macht kleiner of zelfs krachteloos geworden?
Is Zijn Kerk, door de Heilige Geest, met al haar van de Heer gegeven ordeningen en inzettingen, zoals deze in Gods Woord vermeld staan, dan alleen voor de eerste Christen gemeente zo geweest?
Nee, ook in onze dagen is de ware Kerk van Christus nog op aarde te vinden, naar de belofte van de Heer (Matth. 28:20).
Nog steeds roept de Heer door de Heilige Geest Zijn dienaren tot een ambt naar Éfeze 4 vers 11.
Nog steeds worden gelovigen gedoopt in de driemaal Heilige Naam van God, en worden gedoopten de handen opgelegd door het apostelambt om de Heilige Geest inwonend te ontvangen (Hand. 19:6).
Want de Evangelieverkondiging en de krachtige werken van God, in het beeld van een Filippus, zijn ook vandaag nog steeds de werken van de Heer.
Nog steeds zendt de Heer uit; Zijn dienaren, geroepen door de Heilige Geest, ook in het evangelistenambt.
Opdat het werk van de Heer voortgaat, tot verkondiging, tot redding, tot het toe tellen van eerstelingen tot Zijn bruidsgemeente, opdat spoedig het bruidsgetal vol is! Amen.