In de, dikwijls door ons gezongen, schone berijmde Psalm 25 (Psalmen en Gezangenboek, 1938) vinden wij in de aanhef van vers 7 de bovenstaande woorden vermeld.
Deze woorden geven als het ware in verduidelijkte zin weer, hetgeen David gezegd en beleden heeft, als men hem in de onberijmde Nederlandse vertaling (Psalm 25:14) laat zeggen, dat de verborgenheid des Heren voor degenen is, die Hem (God) vrezen, namelijk: voor die zielen, die rekening houden met en geloven in de onzienlijke God.
Voor hen dus, die zich niet van hun Schepper en Onderhouder hebben afgewend, maar door de wonderlijke kracht van het geloof in nauwere aanraking met God en Zijn dienst gekomen zijn.
Voor diegene geldt het woord van de Here Jezus uit Matthéüs 13 vers 16: “Doch uw ogen zijn zalig, omdat zij zien, en uw oren, omdat zij horen.”
Wanneer wij met iemand ‘omgang’ hebben, dan veronderstelt dit de aanwezigheid van twee partijen, namelijk: de ander en wijzelf en de mate van het kennen van elkander wordt beïnvloed door de duur en de aard van de omgang.
De Psalmdichter nu, spreekt van een verborgen omgang met God, die gevonden wordt door hen, die God vrezen en, zo gaat hij verder in vers 7 (berijmd): “Het heilgeheim wordt aan Zijn vrinden naar Zijn vreêverbond getoond.”
Wat mogen wij onder “verborgen omgang met God” verstaan?
Reeds bij het eerste mensenpaar vinden wij iets hiervan geopenbaard in Genesis 3 vers 8, eerste gedeelte, waar de Here God Zich aan Adam en Eva door de wind des daags laat kennen.
Deze wijze van openbaring Gods, aan het door ongehoorzaamheid gevallen mensenpaar, is op zichzelf inderdaad verborgen en geheimzinnig te noemen, en laat de mogelijkheid van vele gissingen omtrent het werkelijke karakter en de wijze van die openbaring open.
Vóór de zondeval (zie Genesis 2) heeft de Here God Zich eveneens aan Adam geopenbaard en aldaar tot hem gesproken wat hij doen en laten zou.
De Here God, de Almachtige, Die volgens het Evangelie van Johannes een Geest is en aan Wie alles onderdanig is, heeft Zich in elk geval aan Adam, het maaksel Zijner handen, geopenbaard, zodat deze de Here God heeft leren kennen en omgang met God gehad heeft.
De eerste mens had de adem des levens van God ontvangen en werd daardoor tot eenlevende ziel (Gen. 2:7), een zoon, een kind van God, aan wie God Zich als een Vader (Genereerder) op Zijn wijze openbaarde.
Vele eeuwen later, als God door de zending van Zijn Zoon, onze Heer Jezus Christus, Zich nader aan de mensheid openbaart, dan komt daaruit voort, wat Johannes in zijn Evangelie noemt: “De werking van de wind des Heiligen Geestes.” (Joh. 3:8).
Hierdoor wordt de Here God bekend als de Drie-Enige God (Vader, Zoon en Heilige Geest) en door de Heilige Geest wil God de mens leren ‘omgang’ met Hem als Vader, Verlosser en Trooster te verkrijgen.
Door de Heilige Geest komt op verborgen (mystieke) wijze de wedergeboorte en vernieuwing van de mensenziel tot stand.
Apostel Johannes getuigt in het Evangelie (Joh. 3:8): “De wind blaast, waarheen hij wil, en gij hoort zijn geluid; maar gij weet niet, van waar hij komt, en waar hij heen gaat; alzo is een iegelijk, die uit den (Heiligen) Geest, geboren is.”
De vernieuwde, wedergeboren mens wordt bij de wind vergeleken, welks geluid wij weliswaar horen in het zachte suizen, of door zijn groot geruis, maar de mens, hoewel thans zeer knap in het verklaren van de oorzaken van het ontstaan van de natuurlijke wind, kan noch de zachte suizing en evenmin de kracht van de stormwind beheersen of regelen.
Evenmin laat de werking van Gods Geest Zich aan banden leggen.
De wonderlijke werking van de Geest Gods in een mensenziel, Die daarin op verborgen wijze werkt tot vernieuwing en wedergeboorte, is één van de vele uitingen van de verborgen omgang Gods.
De mens, die misschien eerst onverschillig ten aanzien van zijn Schepper leefde, ja Hem wellicht in onwetendheid vervloekt heeft, kan door de inwerking van Gods Geest op zijn ziel tot een kind van God worden, waarin de vreze Gods gaat wonen en die aldus geleidelijk ontvankelijk gemaakt wordt voor het dieper kennen van het heilgeheim des Heren.
Dan komt het leven van zo’n ziel te staan in het teken van het sacramentele, d.w.z. in de tekenen van de verborgen omgang Gods.
Deze tekenen der Genade heeft de Here Jezus als het Heerlijk Hoofd van Zijn mystiek lichaam (de Gemeente) geschonken.
Die tekenen der Genade, ook Sacramenten genaamd, bevatten in zichzelf de openbaring van Gods verborgen omgang met Zijn kinderen.
Deze Sacramenten kunnen uitsluitend in en door het geloof worden aanvaard en dan tevens voor de kinderen Gods een waarde bezitten, waarvan de omvang in het aards bestaan nog niet ten volle kan worden doorgrond.
Later, in het rijk der Heerlijkheid, wanneer wij zullen kennen (weten), gelijk wij nu reeds door God gekend worden, zal de volle waarde van de volkomen genade Gods en tevens van Zijn grote liefde voor ons ontsloten zijn.
De Heiland sprak tot Zijn Vader tijdens Zijn rondwandeling op aarde: “Hetgeen voor de wijzen en verstandigen verborgen is, hebt Gij de kinderkens geopenbaard.” (Math. 11:25).
Voor hen, die geen kinderlijk, d.w.z. onvoorwaardelijk geloof, bezitten zal als regel de verborgen omgang Gods met Zijn kinderkens verborgen blijven. Zij zullen er namelijk niet gemakkelijk deel aan hebben, omdat eigen wijsheid en verstand ogen en harten voor het heilgeheim des Heren gesloten houden.
Er zijn in de Bijbel, zowel in het Oude als het Nieuwe Testament, treffende voorbeelden aan te wijzen, die het licht op de verborgen omgang met God en Zijn liefhebbers laten vallen.
Toen de Syriërs de stad Dothan (2 Kon. 6), waarin zich de profeet Elísa bevond, omsingeld hadden, met het doel Elísa te vangen, kwam grote vreze in het hart van Elísa’s knecht.
Toen deze de grote macht van de Syriërs zag, ging hij bevend van angst naar Elísa en zei: “Ach, mijn heer, hoe zullen wij doen?” (2 Kon. 6:15).
En dan spreekt Elísa, die de verborgen omgang met de Here God reeds uit ondervinding kende, deze, van geloof en vertrouwen getuigende woorden: “Vrees niet; want die bij ons zijn, zijn meer, dan die bij hen (de Syriërs) zijn.” (2 Kon. 6:16).
En Elísa bad tot zijn Here God en zeide: “Heere, open toch zijn ogen, dat hij zie! En de Heere opende de ogen van den jongen, dat hij zag; en ziet, de berg was vol vurige paarden en wagenen rondom Elísa.” (2 Kon. 6:17).
Alzo mocht Elísa’s dienaar de macht des Heren in de verborgen omgang tussen God en zijn meester aanschouwen.
In Romeinen 8 vers 31 lezen wij, dat apostel Paulus getuigt, teneinde ons te leren op de hemelse Vader te vertrouwen: “Zo God voor ons is, wie zal tegen ons zijn?”
De Heer zal Zijn kinderen, die geloven, van Zijn beschermende liefde op Zijn tijd doen blijken en door de gaven en krachten van de Heilige Geest, Die Hij thans weder bij vernieuwing aan Zijn Gemeente geschonken heeft, openbaren (Joël 2:23, 28).
Niet alleen in de Sacramenten, maar eveneens in krachten, wonderen en tekenen (Hand. 5:12).
De eerste apostelen ondervonden een bewijs van de macht van des Heren verborgen omgang met hen, toen zij door een engel Gods uit de gevangenis te Jeruzalem verlost werden (Hand. 5:19).
En apostel Paulus beschrijft in 2 Korinthe 12 vers 1-4, hoe hij dermate de verborgen omgang Gods heeft mogen beleven, dat het hem onmogelijk was de aan hem geopenbaarde Heerlijkheid Gods onder woorden te brengen.
Paulus kwam, zoals er geschreven staat, tot zodanige gezichten (visioenen) en openbaringen van Gods wege, dat hijzelf niet kon zeggen, of hij met zijn stoffelijk lichaam, of alleen met zijn geest die hemelse openbaringen beleefd had.
De verborgen omgang Gods, zo overweldigend en schoon, dat weergave ervan hem wellicht als een soort van heiligschennis moet hebben toegeschenen.
Hoewel de vergelijking niet geheel opgaat, is het nodig dat wij als kinderen Gods de, door de Heer aan ons geschonken verborgen omgang met Hem, in de Sacramenten en in de gaven en krachten des Heiligen Geestes met de meeste reinheid van ziel en heiligheid behandelen en ontvangen, opdat wij het Heilige, ons uit genade is geschonken, niet zullen schenden of beledigen.
De Heer schenke nog velen in deze tijd van vervlakking en onverschilligheid ten aanzien van de geestelijke dingen, die bij God te doen zijn, de oprechte behoefte naar het leren kennen van Gods verborgen omgang.
Nog is het de welaangename tijd, hoewel de wederkomst des Heren ras nadert en nog roept de Heiland allen toe: “Klopt en u zal open gedaan worden; zoekt en gij zult vinden.” (Matth. 7:7).
Des Heren liefde en macht wil Zich ook nu nog meedelen aan allen, die als eens Elísa’s knecht, beangst zijn voor vele verwoestende, en Gode en Zijn dienst onterende, krachten die zich openbaren.
De Heer zal van dezulken die tot Hem komen, de angst wegnemen en hen zalven met de olie des Heiligen Geestes, ontvangen door de Heilige Verzegeling, door handenoplegging van het apostelambt (Hand. 8:17-19), opdat zij zien mogen vele mogelijkheden, heerlijkheden en zaligheden, die de verborgen omgang met God schenkt!
Daarom ter afsluiting, een weergave van de woorden uit het zevende vers van Psalm 25, uit het Psalmen en Gezangenboek, tot verheldering van de betekenis van hetgeen wij plegen te zingen:
“De verborgen gemeenschap met God wordt gevonden door mensenkinderen,
in wie de vreze des Heren leeft; de verborgenheden des heils worden aan Gods vrienden
ter bevestiging van Zijn Verbond des Vredes getoond; hun ogen heffen zij met ootmoed en
stil ontzag hemelwaarts, teneinde op Gods liefdedaden acht te geven; God, Die trouw is,
zal in hun gaan door het leven hen bewaren voor de verleidingen des satans.”
Wij wensen alle dagen, in Gods verborgen omgang te zijn en te blijven! Amen.