Het avondmaal en het koninklijk bruiloftsmaal

Wij behandelen beide Schriftgedeelten uit Lukas 14 vers 16 t/m 24 (het avondmaal) en Matthéüs 22 vers 2 t/m 14 (de koninklijke bruiloft) tezamen, omdat hoofddoel en hoofdtrekken van beide voorstellingen dezelfde zijn.

De eerste gelijkenis werd door de Heer Jezus uitgesproken bij gelegenheid, dat Hij door een Farizeeër op de Sabbat aan de maaltijd genodigd was.

Het Sabbatsmaal bij de Israëliet muntte altijd uit boven de gewone maaltijden; wij weten, dat de Heer Jezus daar niet op gesteld was, getuige Zijn woord aan Martha; maar wel zocht Hij, ook bij zulke gelegenheden Zijn disgenoten het enige nodige op het hart te binden.

Ook thans vindt Hij aanleiding om over de beginselen van het Koninkrijk te spreken, terwijl de, meer vrome, dan welgemeende uitroep van één van de gasten: “Zalig is hij, die brood eet in het Koninkrijk Gods” (Luk. 14:15), Hem beweegt, om de schone gelijkenis van het avondmaal mee te delen.

In de gelijkenis van het koninklijk bruiloftsmaal, stelt de Heer Jezus ons een machtige koning voor, die ter ere van zijn zoon, in diens bruidsdagen een blijde feestmaaltijd laat aanrichten.

De keuze van dit beeld is in volkomen overeenstemming met de ganse Heilige Schrift, daar reeds in het Oude Testament de betrekking God en Zijn volk, onder het beeld van een geestelijke echt of huwelijk wordt geschetst, en in het Nieuwe Testament de Heer Jezus als de Bruidegom van de Gemeente wordt aangewezen.

Duidelijk is het dan ook, dat wij, onder de Heer en Koning, God zelf, onder de Bruidegom, de Zoon des Allerhoogsten, onder de knechten, de evangelieboden, en onder de zondaren in het bijzonder Israël, in het algemeen allen aan wie Christus wordt gepredikt, te verstaan hebben.

Vestigen wij dus voor het eerst het oog op de dringende uitnodiging, dan zien wij dat deze eerst is gericht, maar toch in de eerste plaats (dit blijkt uit de tegenstelling met de latere genodigden), tot de meer gegoeden.

Wij moeten hier onderscheid maken tussen de eerste en voorlopige uitnodiging die aangenomen werd, en tussen de latere, in het Oosten gebruikelijke herinnering en aanzegging, dat alle dingen bereid waren; dus, het verzoek van de gastheer, door de knechten aan de gasten gebracht, om terstond te komen en aan te zitten.

De eerste genoden laten zich thans echter verontschuldigen, wij zullen aanstonds zien waarom. En nu moeten de dienstknechten andermaal uitgaan naar de straten en wijken (in de stad), en naar de wegen en heggen (buiten de stad), om de armen en blinden en kreupelen en verminkten in te brengen opdat het huis vol worde, en de feestzaal gevuld.

Ziedaar dan het beeld!

En welke is nu zijn betekenis?

Onder de maaltijd hebben we natuurlijk de zegeningen en voorrechten van het koninkrijk te verstaan.

Wordt menigmaal de behoefte aan en het verlangen naar het hemelse voorgesteld als honger en dorst, evenzo ook de spijs des lichaams, als het beeld van hetgeen de ziel voedt en verkwikt.

Zo noemt de Heer Jezus Zich: “het Brood des levens” (Joh. 6), en beeld in het Heilig Avondmaal de hoogste zegen van het Koninkrijk uit (vergelijk verder Psalm 23, Jesaja 25:6 en 55:1,2, Openb.22:17, enz.).

Die zegeningen dalen af van God, zijn verworven door Christus, en worden ons toebedeel door de Heilige Geest.

Vergeving van zonde, kracht tot heiligmaking, weder aanneming tot kinderen, vrede met God, ziet dat alles is bereid en verworven buiten ons om, door Christus.

Alle dingen zijn dus bereid en de gasten hebben niets mee te brengen.

Alles wordt aan hen geschonken.

Maar nóg meer doet de goedertieren Gastheer: Hij bereidt niet slechts de maaltijd, Hij zendt ook Zijn knechten uit, bij herhaling, om te nodigen, te dringen, ja te dwingen (en natuurlijk is hier geen sprake van zedelijke dwang, maar van de hoogste drang der liefde) om bij Hem te gast te komen.

In de eerste plaats moeten wij hierbij denken aan Hemzelf, Die de gestalte van een dienstknecht aannam (Filip. 2:6,7), en in de dagen Zijns vlezes nodigde: “Komt herwaarts tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt” (Matth. 11:28), maar dan ook aan de apostelen, profeten, evangelisten en herders en leraars (Éf. 4:11), die, als gezanten Zijnentwege, bidden, alsof God door hen bade: “Laat u met God verzoenen” (2 Kor. 5:20).

Niemand die onder het licht van Evangelie leeft, zal kunnen zeggen dat hij niet genodigd, niet geroepen werd.

Vragen wij nu wie wij onder de genodigden hebben te verstaan, dan moeten wij in de eerste plaats denken aan Israël, en wel aan zijn oversten, schriftgeleerden en priesters, belast met de zorg voor de Heilige Schrift en de bediening van het Heiligdom, als de eerste genoden, en aan de armen, de meer onwetenden, maar heibegerigen (de tollenaren en de zondaren).

En aan de later geroepenen, denken wij aan de heidenen en overige volkeren der aarde, als de laatst gevraagden.

De Heer Jezus kwam niet slechts tot heerlijkheid van Zijn volk Israël, maar ook tot verlichting der heidenen (Luk. 2:32).

In Hem moest het onderscheid tussen Jood en Griek wegvallen (Rom. 1:16).

Hij verscheen niet om uit één volk, maar om uit al de volkeren der aarde de verlorenen te zoeken en zondaren zalig te maken.

Ach, dat zovelen weigeren om te komen.

Onverstoorbaar noemen we de verontschuldigingen die door velen werden ingebracht om weg te blijven. Dit zal ons blijken, wanneer we gaan onderzoeken wát zij als reden voor hun wegblijven aanvoerden: “En zij begonnen allen zich eendrachtelijk (als één man, als één mond) te ontschuldigen.” (Luk. 14:18).

Zij hebben allen iets te doen, zij kunnen onmogelijk de tijd van hun zaken afnemen.

De eerste helft heeft een akker gekocht en moet die gaan bezien; de ander heeft vijf juk ossen gekocht en moet die gaan beproeven. De derde heeft een vrouw getrouwd en kan daarom niet komen. Zij zeggen wel, op beleefde toon: “Houd mij voor verontschuldigd” (Luk. 14:19), maar weigeren toch bepaald.

Hun eigen zaken gaan vóór; zij hebben geen tijd.

Wij zien hier dus hetzelfde wat er vóór de zondvloed, vóór de verwoesting van Sódom en Gomórra plaats had.

Het planten en bouwen, kopen en verkopen, ten huwelijk geven en nemen (waarin natuurlijk op zichzelf geen zonde is), verhinderde toen en verhindert nog zovelen om op de roepstem acht te geven.

Dit jagen naar het zien, en het zinnelijke, dat vergaderen en vermeerderen van goederen der aarde, die aardsgezindheid, die wereldliefde en genietingen des vlezes, zij hebben reeds zo menigeen van de beste schat beroofd, van God verre gehouden en tot de vreselijkste zonden gebracht, (volgens Matthéüs slaan en mishandelen zij zelfs de afgezanten, Matth. 22:6), en in eeuwige ellende gestort.

Niet zonder reden noemt Jacobus de liefde tot de wereld een vijandschap Gods (Jak. 4:4), en waarschuwt Gods Woord tegen het bedenken der dingen die beneden zijn (Kol. 3:2).

Eérst het koninkrijk der hemelen, dán de ándere dingen!

En die verontschuldigingen? Die dateren reeds vanaf de zondeval!

De mens is in deze zó vindingrijk!

Hij weet die verontschuldigingen voor te stellen als zo rechtmatig, maar hij vergeet daarbij, dat wij te doen hebben met God, Die de harten kent en de nieren proeft, een God, Die wij niet kunnen misleiden en bedriegen.

Wij moeten nu nog stilstaan bij de rechtvaardige uitsluiting van de weigerachtige gasten.

Met smart en heilige toorn verneemt de Heer en Koning de verontschuldigingen van de genodigden.

Hij weet, dat ze gezocht, onwaar en onverschoonbaar zijn en uit onwil voortvloeien.

Zijn vonnis is dan ook beslissend en onherroepelijk, maar rechtvaardig en billijk: “Ik zeg ulieden, dat niemand van die mannen, die genood waren, Mijn avondmaal smaken zal.” (Luk. 14:24).

En in Matthéüs staat: “Als nu de koning, dat hoorde, werd Hij toornig, en Zijn krijgsheiren zendende, heeft die doodslagers vernield, en hun stad in brand gestoken.” (Matth. 22:7).

Dat strafgericht is aan Jeruzalem en het onboetvaardige, de Messias verwerpende Israël, voltrokken, want aan hen is vervuld: “Gijlieden hebt niet gewild. Ziet, uw huis wordt u woest gelaten.” (Matth. 23:37,38).

Hetzelfde oordeel ontvangt nog steeds de onwillige, want wat de mens zaait zal hij ook maaien.

Wie de hoogste voorrechten verwerpt en veracht, haalt zich moedwillig de zwaarste, maar rechtvaardige straf op de hals.

En nog een enkel woord moeten wij er, over het slot van de gelijkenis bij Matthéüs, bij voegen.

Nadat de, door de later genode gasten de feestzaal is gevuld, en de bruiloftsvreugde begonnen, treedt de Koning binnen, om de blijdschap van de feestvierenden te volmaken, en zijn gasten te overzien.

Daar valt zijn oog op een indringer, die zonder bruiloftskleed (hem aan de deur voorzeker aangeboden) aanzit. Aanstonds wordt de vraag aan hem voorgelegd: “Vriend! hoe zijt gij hier ingekomen, geen bruiloftskleed aanhebbende?” (Matth. 22:12).

En toen hij de wil des konings verstond en geen verontschuldiging kon inbrengen, werd hij buiten de zaal geworpen, in de buitenste duisternis.

Wat we onder bruiloftskleed hebben te verstaan, is niet twijfelachtig, als we denken aan Jesaja 61 vers 10, Openbaring 7 vers 13 t/m 15 en 19 vers 7 en 8, waar wij gewezen worden op het kleed der gerechtigheid, wit gewassen in het bloed des Lams, waardoor alleen de naaktheid van de zondaar kan worden bedekt.

Om niet, uit genade, wordt het de ongerechtige aangeboden, maar alleen met dit kleed kunnen we dan ook ingaan in het Koninkrijk der hemelen.

Ook in deze, heet het dus, onszelf ernstig te onderzoeken.

Dat zelfonderzoek betaamt ons, telkens wanneer wij met het Goddelijke in aanraking komen.

Wie zichzelf oordeelt, natuurlijk naar de maatstaaf van Gods Woord, die zal niet veroordeelt worden (Matth. 7:1,2).

Maar van de andere zijde lezen wij in Openbaring 21 vers 27 duidelijk het volgende: “In de stad Gods zal niet inkomen iets, dat verontreinigt, enz., maar die geschreven zijn in het boek des levens des Lams.”

Dat wij daarom de uitnodiging van de Heer niet zullen afwijzen, maar dagelijkse onze bede tot de Heer zullen opzenden: “Schep mij een rein hart, o God! en vernieuw in het binnenste van mij een vasten geest. Verwerp mij niet van Uw aangezicht, en neem Uw Heiligen Geest niet van mij.” (Ps. 51:12,13). Amen.

Schrijf u in om berichten in uw emailbox te ontvangen

Door op 'Inschrijven' te klikken gaat u akkoord met de Privacyverklaring.