De zalving te Bethanië

Aangrijpend is de lijdensgeschiedenis!

Als kind in de kribbe aanbeden en later door duizenden -die Hem gaarne hoorden- omringd, stierf Hij, van allen verlaten, aan het kruis op Golgotha.
Jesaja had het alzo voorzegd (Jes. 53) en ook de dichter in zijn gezang schreef erover: “Een rijsje, dat zo woest een storm bewoog, een wortel uit een aarde, dor en droog, had Hij gedaant’ noch schoonheid voor het oog. Als zij Hem zagen, zo had Hij niets, dat d’ogen kon behagen. Hij was veracht, d’onwaardigste der mensen! Wie kon zich Hem tot Zaligmaker wensen? Hij was veracht.” (Gezang 35:2).

Toch had de Heer vrienden, van wie hun liefde tot de Heer bleef tot in de dood. Hoe innig de Heer verbonden was aan Zijn vrienden te Bethanië, bewijzen Zijn tranen, die Hij stortte aan het graf van Lázarus. Ook de Heer had behoefte aan medeleven, aan mensen, die Hem begrepen, Hem in hun huis ontvangen. Dit vond Hij wellicht bij deze mensen meer dan bij anderen. De vertrouwelijke omgang met hen wijst erop, dat Hij hen vele malen bezocht. Ook nu, nu donkere wolken zich boven Zijn heilig Hoofd samenpakten, nam Hij zijn toevlucht tot het vriendenhuis te Bethanië: “Jezus dan kwam zes dagen voor het Pascha te Bethanië, daar Lázarus was, die gestorven was geweest, welken Hij opgewekt had uit de doden. Zij bereidden Hem dan aldaar een avondmaal, en Martha diende; en Lázarus was één van degenen, die met Hem aanzaten. Maria dan, genomen hebbende een pond zalf van onvervalsten, zeer kostelijken nardus, heeft de voeten van Jezus gezalfd, en met haar haren Zijn voeten afgedroogd; en het huis werd vervuld van den reuk der zalf.” (Joh. 12:1-3).

Zes dagen vóór het Paasfeest was de Heer te Bethanië. Hij wist, wat Hem na zes dagen overkomen zou, gelijk naar de woorden van de dichter:

“Gij, op den troon van ‘t groot heelal gezeten,
zaagt reeds vooruit de lange jammerketen,
die ‘t schandlijk kruis met uwe kribbe paart,
Gij hebt voor U die jam’ren zelf berekend,
Gij zelf ‘t ontwerp van al Uw leed getekend,
Gij kent Uw lot, o Liefd’ en komt op aard.”
(Evangelische Gezangen 111). 

Nog zes dagen en het uur van de verbrijzeling is daar. Dán zal vervuld worden wat Jesaja had geprofeteerd: “Maar Hij is om onze overtredingen verwond, om onze ongerechtigheden is Hij verbrijzeld; de straf, die ons den vrede aanbrengt, was op Hem, en door Zijn striemen is ons genezing geworden.” (Jes. 53:5).
Voegen we hier ook bij Psalm 22:13-17, het is alles op ontroerende wijze vervuld geworden aan Hem. Nog zes dagen en dan moet de Heer de vreselijke en smadelijke kruisdood sterven en Hij vreesde niet. Dit blijkt wel uit hetgeen in Bethanië geschiedde. We vinden Hem, waar we Hem niet zouden zoeken en wel aan een feestmaal. In dat huis was angst en smart geweest, die uitgelopen was in rouw.
Lázarus was ernstig ziek geweest en de Heer was, ondanks het verzoek van Martha en Maria, niet direct gekomen. In die tijd was Lázarus gestorven maar de Heer had hem opgewekt uit de dood, tot grote ontroering van allen, die daarbij tegenwoordig waren.

Was het wonder, dat deze vrienden van de Heer in blijde dankbaarheid voor de Heer een feestmaal aanrichtten? Uit hetgeen volgt blijkt, dat ook de discipelen en vele Joden tegenwoordig waren. Terwijl zij aanzaten, kwam Maria naderbij en brak een albasten fles gevuld met onvervalste zeer kostelijke nardus en goot die uit op het hoofd van de Heer (Mark.14:3) en zalfde met het overige Zijn voeten (Joh.12:3) en het gehele huis werd vervuld met de reuk van de zalf.

Doch de geur, hoe heerlijk ook, vermocht niet tot het hart van de gasten door te dringen, om achter Maria’s daad een diepere betekenis te zoeken dan hun stoffelijke beschouwing. “Zij vergrimden tegen haar” (Mark. 14:5). Algemeen was de verontwaardiging. Het was geld vermorsen, zo meenden zij. Judas, die het eerste deze aanmerking maakte, had succes. Het geld had beter besteed kunnen worden aan de armen. Hoe zelden was er aan de Heer liefde bewezen zónder berekening.

Nu, onmiddellijk vóór Zijn dood, bewijst Maria aan Hem, hoe lief zij Hem had.
Terwijl allen vol ergernis een verwijtende blik slaan op Maria, neemt de Heer het woord en spreekt: “Laat af van haar, zij heeft dit bewaard tegen de dag mijner begrafenis. Want de armen hebt gij altijd met u, maar mij hebt gij niet altijd.” (Joh. 12:7,8).
Maria stortte de zalf over haar Heer, en Deze noemt deze zalving een voorbereiding voor Zijn begrafenis, alsof Hij dus reeds gestorven was. Aan het graf van Lazarus betoonde de Heer zich de Levensvorst. Of Maria de diepere betekenis van haar daad wel zó begrepen heeft, weten wij niet. Zij zalfde de Heer tot haar Levensvorst.
De Heer sprak van haar daad: “Voorwaar zeg Ik u: Alwaar dit Evangelie gepredikt zal worden in de gehele wereld, daar zal ook tot haar gedachtenis gesproken worden, van hetgeen zij gedaan heeft.” (Mark.14:9).

En in deze bedeling is het Evangelie inmiddels over velen delen van de wereld verspreid, doch als de Heer wedergekomen zal zijn, en de kennis des Heeren de aarde zal bedekken gelijk de wateren de bodem der zee, dan zal er sprake zijn van de prediking van het Evangelie in de gehele wereld. Maria’s daad zal ook dán verkondigd worden. Zó vormt Maria’s daad een schakel in de keten der gebeurtenissen, die loopt over Golgotha tot in het nieuwe graf van Jozef van Arimathéa en eindigt in eeuwige glorie. De gebroken albasten fles en de vergoten nardus hebben in de historie meer dan een gewone betekenis. De Heer zag in het verbreken van de fles het breken van Zijn lichaam en in het vergieten van de nardus de uitstorting van Zijn bloed.
Zó kunnen we iets verstaan van Zijn ontroering over Maria’s daad. Het gehele huis werd vervuld van de reuk van de zalf. Ook dit heeft diepere betekenis. De Heer blikte verder en hoger en de opstijging van de zich vervluchtigende olie is voor Hem het teken van de heerlijkheid, waartoe Hij verrijzen zou.
Eens zal het gehele huis, dat is de wereld, vervuld zijn met de kennis van Zijn liefde en welbehagen tot mensen!

Nog zes dagen en “het is de ure en de macht der duisternis” (Luk. 22:53). Eer die donkerheid komt, heeft de Vader Zijn Zoon in deze vrienden en in het bijzonder in Maria, deze vertroosting geschonken. Straks zal Hij van allen verlaten worden. Maar de liefde vergaat nimmermeer, Hij weet dat Zijn liefhebbers zich daarna tot Hem zullen wenden. Op deze wijze leren we Hebreeën 12 vers 2 verstaan, namelijk dat Hij gesterkt werd om het kruis te verdragen en schande te verachten, om de vreugde, die Hem voorgesteld was: omringd te worden van verloste zondaren, die Hem liefhebben. Laat ons er vooral aan toevoegen, dat niemand Hem uit zichzelf zou kunnen liefhebben, want de liefde is uit Hem, gelijk Johannes zegt: “Wij hebben Hem lief, omdat Hij ons eerst liefgehad heeft” (1 Joh. 4:19). Welk een vertroosting voor de Man van smarten. Bang lijden wachtte Hem. Daar stond Hij in een omgeving van haat en ergernis. Daar waren de Joden, die zich ergerden aan Hem en met dodelijke haat vervuld waren, Hem straks des doods schuldig zouden verklaren, en, erger nog, daar waren Zijn discipelen. Eén uit hen zal Hem straks verkopen voor 30 zilverlingen en Hem verraderlijk overleveren. Doch er is er één, een vrouw, die hem haar liefde bewijst.

Haar offer is niet een berekend offer. Het is evenwel een zeer groot offer, naar onze berekening, in de huidige tijd één van aanzienlijke geldelijke waarde, wanneer wij het in geld uit zouden drukken; doch zij zalft haar Koning met de liefde van haar gebroken hart. De heerlijke nardus kan pas worden uitgestort, als het albast verbroken is.
De vrucht kan pas genoten worden, als zij ontdaan is van de bolster. De nardus van de ziel kan alleen voortkomen uit een gebroken en verslagen hart. Het is de Heer er om te doen, om de mensen gelukkig te maken, niet voor dit aardse leven, maar om ze eeuwig gelukkig te maken. Daartoe voedt Hij ze op, gelijk Hij dat het beste weet.

En wat we in Johannes 11 mogen lezen, zij ons allen daarom tot lering. Want de Heer kwam niet meteen om Lázarus te genezen, na de mededeling van de zusters: “Heere, zie, dien Gij liefhebt is krank” (Joh. 11:3). Hij bleef nog twee dagen in Galilea en daarna moest Hij nog de lange weg afleggen naar Judea. We kunnen ons de spanning voorstellen bij Martha en Maria, vooral toen zij zagen, dat Lázarus zijn ziekte ernstiger werd. Toen de Heer kwam had Lázarus reeds vier dagen in het graf gelegen. De Heer handelt voor ons mensen altijd wonderlijk. Dat wonderlijk handelen kan soms zo smartelijk zijn. Doch de liefde vergaat nimmermeer. Wanneer er liefde tot de Heer in het hart woont, al handelt Hij nog zo wonderlijk, het hart berust, want de liefde denkt geen kwaad. De liefde kan zich uitjubelen en ze kan zich ook uitwenen. De liefde vindt in de gehele handelwijze van de Heer niets dan zegen.

Teleurgesteld ging Martha en daarna Maria de Heer tegemoet, doch de liefde denkt geen kwaad en wordt niet verbitterd. Hoe diep ook geschokt, hun ziel ging uit naar Hem, Die ze liefhadden. En dan is de Heer een verrassend God, want Zijn handelwijze is liefde! Verstaan wij dit? Brengen wij Hem dan ook ons offer der liefde en geven wij ons geheel aan Hem over: stellen wij ons in Zijn handen? Want op deze wijze breken wij ook onze albast en gieten over Hem uit, de liefde van ons gebroken hart en zalven wij Hem tot onze Koning. Dan wordt ook ons smartenhuis van voorheen, vervuld met liefdegeur, die anderen tot liefde noopt (Ps. 133:2). En zo is daar de liefde van God in Christus ons allen deel geworden. En moet er, gelijk een Maria, een zielsbehoefte in ons zijn om Hem te zalven, Hem in wederliefde alles te schenken, ons leven, ons hart aan de Heer, de Koning der koningen te geven, gelijk ook de woorden van de dichter:

“Gebroken is de vaas, en uitgegoten;
De zalf, het smartenhuis vervuld van geur;
Uw ziel, van zoeten hemelgeur omvloten;
Vergeet wat op deez’ aarde stelt te leur;
Breek zó uw vaas; laat zó uw nardus stromen;
Bereid uw ziel, bevrijd uzèlf van’ t kwaad;
Geef aan de Hoge Gast, die in uw hart wil komen;
Uw beste levensgaaf in vreugdige overdaad.”

Amen.

Schrijf u in om berichten in uw emailbox te ontvangen

Door op 'Inschrijven' te klikken gaat u akkoord met de Privacyverklaring.