Naboth

De geschiedenis van de profeet Elia, en dat hij heeft geleefd ten tijde van de rege­ring van de koning Achab, is ons allen be­kend. En ook de geschie­denis van Naboth, een man die in dezelfde tijd leefde, zal voor velen niet onbekend zijn (1 Kon. 21).

Wij willen ons in deze gebeurtenis verdiepen, en zien, of zijn geschiedenis mogelijk ook nog een gees­telijke achtergrond heeft. Het is ons toch bekend, dat verschillende personen en geschiedenissen in het Oude Verbond typen en voorbeelden zijn, soms in wijdere alsook in engere zin, van Nieuw Testamentische schaduwbeelden, zege­ningen of toestanden.

De type van de ge­schiedenis van Naboth in engere zin, vraagt in dit artikel onze aandacht.

De geschiedenis van Naboth verplaatst ons in Israël tijdens de regering van ko­ning Achab. Deze was de zoon van Omri, van wie de Schrift zegt: “En Omri deed wat kwaad was in de ogen des HEEREN; ja, hij deed erger dan allen, die voor hem geweest waren. En hij wandelde in alle wegen van Jeróbeam, den zoon van Nebat, en in zijn zonden, waarmede hij Israël had doen zondigen, verwekkende den HEERE, den God Israëls, tot toorn, door hun ijdelheden.” (1 Kon. 16:25-26). En waar Omri reeds meerder dan de koningen die voor hem geweest waren zondigde, van Achab, zijn zoon, lezen we daarna het volgende: “En Achab, den zoon van Omri, deed wat kwaad was in de ogen des HEEREN, meer dan allen, die voor hem geweest waren.” (1 Kon. 16:30). De oorzaak hiervan lag wel in het feit dat hij een heidense koningsdochter, Izébel genaamd, tot vrouw had genomen. Zij bracht de dienst aan Baäl, de afgod der Sidoniërs, mee naar Israël. Achab liet voor Baäl te Samaria een tempel bouwen en een altaar, om aan Baäl te offeren. Deze mededelingen maken ons duidelijk dat de eredienst des Heren, tijdens het bewind van Achab, snel bergafwaarts ging, terwijl de Baälsdienst in belangstelling toenam. Als ons in 1 Koningen 16 deze zaken worden medegedeeld, besluit dit hoofd­stuk met het bericht, dat in die dagen Jericho als stad werd herbouwd. Dit moet als een goddeloze daad beschouwd worden, omdat Jozua eertijds, toen de stad ver­woest werd, het volk Israël bezwoer, met te zeggen: “Vervloekt zij die man voor het aangezicht des HEEREN, die zich opmaken en deze stad Jericho bouwen zal; dat hij ze grondveste op zijn eerstgeborenen zoon, en haar poorten stelle op zijn jongsten zoon!” (Joz. 6:26). Hier wordt bedoeld op het herbouwen van Jericho als stad, namelijk met muren en poorten. Immers de muren en poorten van de­ze stad waren eertijds door Gods macht ge­vallen, nadat het volk Gods zevenmaal met de heilige ark rondom de stad was getrok­ken op bevel des Heren (Joz. 6:1-25). We lezen in 1 Koningen 16 vers 34 het volgende: “In zijn (Achabs) dagen bouwde Hiël, de Betheliet, Jericho; op Abíram, zijn eerstgeborenen zoon, heeft hij haar gegrondvest, en op Segub, zijn jongsten zoon, heeft hij haar poorten gesteld; naar het woord des HEEREN, dat Hij door den dienst van Jozua, den zoon van Nun, gesproken had.”

Eeuwenlang had men dit woord des Heren, door Jozua gesproken, in acht ge­nomen. De herstelling van Jericho als stad geeft mede ons voldoende aan hoe de geestelijke gesteldheid van het volk Gods was in de dagen van Achab. Het toont ons in ruime mate de ongehoorzaamheid en onverschilligheid inzake de dienst des Heren. De Baälsdienst werd overal in het rijk ingevoerd, terwijl de dienst van Jehova geheel in verval geraakte. De dienaren van de Heer moesten vluchten of werden uitgeroeid (1 Kon. 18:4) terwijl melding wordt gemaakt van 450 dienaren van Baäl. Het zag er geestelijk dus wel zeer droevig uit, en voor het oprechte kind van God was de tijd wel zeer donker geworden! De profeet Elia klaagt tot God: “De kinderen Israëls hebben Uw verbond verlaten, Uw altaren afgebroken en Uw profeten met het zwaard gedood en ik alleen ben overgebleven, en zij zoeken mijn ziel om die weg te nemen.” (1 Kon. 19: 10). God antwoordt zijn treurende knecht: “Ik heb Mij in Israël nog doen overblijven zevenduizend, alle knieën, die zich niet gebogen hebben voor Baäl, en alle mond, die hem niet gekust heeft.” (1 Kon. 19:18). Onder deze getrouwe Israëlieten, die zich niet hadden laten verleiden door de gruwelijke Baälsdienst, behoorde ook de ge­noemde Naboth. Te midden van alle overheer­sende afgoderij en afval hield hij zich vast aan God en Zijn woord. Hij verafschuwde het­geen het volk deed, doch hij sprak er niet over, maar bleef voor zichzelf in stilheid getrouw aan de Heere, zijn God.

Naboth, de Jizreëliet. Zo werd hij genoemd, omdat hij te Jizreël woonde. Aldaar was ook de zomerresidentie van koning A­chab. Nu was de ligging van de bezitting van Naboth zo, dat zijn land onmiddellijk aan de tuincomplexen van het koninklijk pa­leis grensde. Naboth had zijn land vrucht­baar gemaakt door er een wijngaard op te planten. Op dat stuk land van Naboth was het oog van de koning gevallen. Het ging bij hem niet om de wijngaard, maar hij wilde gaarne het land hebben om de moestuin van het hof daarmede de nodige uitbreiding te kunnen geven. Om dit doel te bereiken, trad hij in overleg met Naboth, en sloeg hem voor, om zijn wijngaard om te ruilen voor een betere elders, of, indien hij dit lie­ver had, deze aan hem te verkopen. Naboth echter ging geheel niet op het voorstel van de koning in en weigerde hem beslist elke transactie. Deze weigering kwam niet voort uit een soort van koppige onwillig­heid of eigenzinnigheid, doch hij had een geheel andere grond, waardoor het Achab duidelijk was, dat hij geheel geen hoop be­hoefde te koesteren, dat hij Naboth door redeneren nog wel tot andere gedachten zou kunnen brengen. Want Naboth gaf als antwoord op het voorstel van Achab: “Dat late de HEERE verre van mij zijn, dat ik u de erve mijner vaderen geven zou!” (1 Kon. 21:3). Het ant­woord aan de koning was zowel gedurfd als beslist. Het was krachtige geloofstaal tegen­over de afvallige goddeloze Achab.

“Dat late de HEERE verre van mij zijn…” Ja, De HEERE! Te midden van een alles overheersende afgo­dendienst en een schromelijk verlaten van God en Zijn dienst, is hier een man, die nog rekening houdt met God en Zijn geboden. Hij had dit alles in getrouwheid gedaan en zich daarover in het openbaar niet uitgelaten. Het voorstel van Achab was voor hem een grote verzoeking. Maar zijn geloof weerstond de verzoeking, en nu het er op aan komt, om het openlijk te moeten belijden, doet hij dit ook zonder vrees en met overtuiging van zijn geloof. Nee, hij zal zich door geen mens, wie hij ook zijn moge, iets van de rechten Gods laten ontnemen. Naboth, zowel als elke Israëliet in die tijd, was volkomen bekend met het verbond, dat God eertijds met zijn volk gemaakt had, en door de dienst van Mozes had bekend gemaakt, ook ten opzichte van het bezit en de verdeling van het land Kanaän, het welk de Heer als een erfdeel aan zijn volk geschonken had. De Heere God gaf het aan Zijn volk, terwijl Hijzelf enige Bezitter van het land bleef (Lev. 25:23).

Het land werd verdeeld onder de stammen, en weer onderverdeeld onder de geslachten en families. Op deze wijze ontving elk een evenredig stuk land, dat hij bewoonde, bearbeidde, en van de opbrengst leefde. De Heer bleef de Bezitter, want hij, de ontvanger was er als het ware alleen de rentmeester over. Nu bestond de mogelijkheid dat men door verarming, hetzij door eigen schuld of ook wel door andere oorzaken, genoodzaakt was om zijn land geheel of gedeeltelijk te verkopen, dan kon men dit nimmer voor altijd doen. Het was slechts verkoopbaar tot aan het eerstkomende Jubeljaar, elk 50e jaar was een Jubeljaar. In het jubeljaar moesten alle bezittingen weer aan de oorspronkelijke eigenaars teruggegeven worden. Deze inzetting Gods verbood dus om het land voor altijd te verkopen of om te ruilen. God had met deze instelling wij­ze bedoelingen. Grote bezitsvorming of to­tale verarming was uitgesloten. Maar ook bleven hierdoor de stammen zichtbaar ge­scheiden, waardoor de vervulling van de be­loofde Messias, Die voort zou komen uit de stam van Juda, duidelijk gezien zou kunnen worden. Eén en ander hierover kunnen wij lezen in Leviticus 25.

De vraag van de koning was voor Naboth in de gegeven omstandigheden voorzeker een grote verzoeking, maar zijn getrouwheid aan God en Zijn wet deden hem zegevierend hier­uit te tevoorschijn treden: “Dat late de HEERE verre van mij zijn, dat ik u de erve mijner vaderen geven zou!” De erve mijner vaderen, dat was het erfdeel Kanaäns, dat zijn voorvader eenmaal uit Gods hand ontving. Thans was het zijn erve, van God ontvangen. Noch voor geld, noch tegen inruiling zou hij de­ze erfenis prijs mogen geven. Een getrouw kind Gods. Want te midden van de ontzettende afval en afgoderij van Gods volk is hij getrouw gebleven aan Zijn God en Zijn wet. Ja, Naboth, hij is tot een voorbeeld gesteld dat er nog zijn die gehoorzaam zijn aan God, tegenover de bede van Elia, dat hij alleen overgebleven is. Want wanneer God Zijn knecht Elia heeft getroost met de woorden, dat er nog 7000 waren over­gebleven, dan heeft God bij dit aantal ook Naboth gezien. De profeet Elia werd daarom door God gezonden ten tijde van de regering van Achab.

Vele eeuwen daarna belooft God bij monde van Zijn knecht Maleachi dat Hij andermaal Zijn knecht Elia zal zenden: “Ziet, Ik zende ulieden den profeet Elia, eer dat die grote en die vreselijke dag des HEEREN komen zal.” (Mal. 4:5). Wij weten hoe en wanneer deze belofte is vervuld. Immers de Heer Jezus Zelf wijst ons hem aan. Want als de Heer tegen Zijn discipe­len spreekt over Johannes de Doper, dan zegt Hij: “En zo gij het wilt aannemen, hij is Elia, die komen zou.” (Matth. 11:14). En hiermee stemt overeen het woord van de engel Gabriël als deze de geboorte van Johannes de Doper aanzegt, en over hem zegt: “En hij zal voor Hem heengaan, in den geest en ­de kracht van Elías, om te bekeren de har­ten der vaderen tot de kinderen, en de ongehoorzamen tot de voorzichtigheid der rechtvaardigen, om den Heere te bereiden een toegerust volk.” (Luk. 1:17).

Men had dus niet Elia persoonlijk weer te verwachten, maar wel een getuige in dezelfde geest en kracht, als Elia destijds kwam. De geest en de kracht van Elia was, om te getuigen tot Gods volk over hun afval en halfslachtigheid, het hinken op twee gedachten. Johannes de Doper heeft met kracht het Joodse volk bij de komst des Heren opgeroepen, om zich te bekeren van hun dode werken om de le­vende God te dienen. Het was de stem Gods roepende in de woestijn, die zei: “Brengt dan vruchten voort der bekering waardig; en begint niet te zeggen bij uzelven: Wij hebben Abraham tot een vader; want ik zeg u, dat God zelfs uit deze stenen Abraham kinderen kan verwekken. En de bijl ligt ook alrede aan den wortel der bomen; alle boom dan, die geen goede vrucht voortbrengt, wordt uitgehouwen, en in het vuur gewor­pen.” (Luk. 3:8, 9).

Maar evenmin als Elia het volk met het oordeel Gods verslagen achterlaat, zo laat Johannes het volk niet in het oordeel liggen, maar wijst het de weg ter ontkoming aan in het: “Zie, het Lam Gods, Dat de zonde der wereld wegneemt!” (Joh. 1: 29).

Johannes de Doper zegt: “Het Koninkrijk Gods is nabij gekomen.” (Matth. 3:2) Dat is de aanzegging van de dag der genade. Maar hoe dan te verstaan, dat Maleachi zegt, dat Elia komt: “eer dat die grote en die vreselijke dag des HEEREN komen zal?” (Mal. 4:5). Om dit recht te verstaan, dienen wij wel te begrijpen, dat Maleáchi 4 vers 5 niet ten volle vervuld wordt in Johannes de Doper. Want merken wij wel op, dat de Heer in Markus 9 vers 13 zegt, dat Elia reeds gekomen is, maar in vers 12 spreekt Hij over Elia, die nog komen moet, en dat deze zal komen “om alles weder op te richten”.

De grote en vreselijke dag des Heren zal komen aan het einde van de genade bedeling (Joël 3:31, Mal. 4:5). Dan zal het voor de godvrezenden een grote en heerlijke dag zijn, maar voor de goddelozen een vreselijke dag. Voorafgaand aan deze dag zal Hij Zijn Elías getuigenis zenden, om hetgeen in de Kerk door ongeloof en afval is verdwenen, weder op te richten. Daardoor zal het volk Gods alles kunnen ontvangen wat het nodig heeft, om als een reine maagd bereid te zijn, en als een toegerust volk de Bruidegom tegemoet te gaan, als Hij komt. Dit beloofde Elías getuigenis vindt zijn vervulling in het Apostolisch Profetisch getuigenis in on­ze dagen (Zach. 4:14 en Openb. 11). Het is gesteld in het midden der Christenheid, dat op velerlei wijze van de Heilige Schrift is afgeweken, om haar op te roepen, te bekeren en tot het dienen van God, zoals Hij het als Hoofd der Kerk aan Zijn Kerk bij de stichting had gegeven. Want in het zevende (en tevens laatste) tijdvak, waarin wij leven, is het volk, naar het getuigenis van de Heer der Kerk, noch koud, noch heet, maar lauw, halfslachtig, “hinkend op twee gedachten”. Het is alzo de­zelfde geestelijke gesteldheid als in Achabs tijd, zij het in een andere vorm. Op bladzijde 697, vijfde druk, van “Het Boek voor onzen Tijd” wordt Achab genoemd als type van de anti­christelijke staatsmachten. Izébel is het symbool van de door menselijke gevormde kerkordening in de volkenzee. Samen zijn zij dus de typen van de antichristelijke Staat en de antichristelijke Kerk. Beiden zullen zij zich in de eindtijd in haar volle kracht openbaren. Dit tot gevolg van de grote afval van het geloof (1 Tim. 4:1-2 en 2 Tim. 4:1-5). De stad der wereldhovaardij zal her­bouwd worden, en de muren en torens van de hoogmoed der mensen hemelhoog worden opgetrokken. Maar naar het woord van Jesaja 25 zal deze stad tot een steenhoop gemaakt worden. God zal de hoge vesten harer muren vernederen, ja Hij zal ze tot het stof toe doen reiken. Maar te midden van deze afval zullen er voorzeker nog getrouwen gevonden worden. De Heer Zelf noemt deze “getrouwen” in Openbaring 11 vers 13 weer het getal van 7000 namen van mensen. Dat zijn van die verborgen gelovigen, van die geestelijke Naboth’s, die te midden van gees­telijk verval en verloochening van God en Zijn geboden, vast blijven houden aan de Heilige Schrift. De “erve hunner vaderen” is hun heilig, en zij zullen, ook te midden van de ver­zoekingen van het nu reeds opkomend anti­christendom, aan God en het genadeverbond getrouw blijven.

De taak van Elia was: het hart der vade­ren tot de kinderen weder te brengen, en
het hart der kinderen tot hun vaderen. Dit betekende, bij het toen levende geslacht hetzelfde geloof en dezelfde gezindheid wakker te roepen als eertijds hun aartsva­ders hadden bezeten. Deze immers leefden in het geloof in God, en zagen daarbij reikhalzend naar de dag des Heren, waarop God de Beloofde zou zenden (Joh. 8:56).

Dit was eveneens de taak van Johannes de Doper als de voorloper en wegbereider des Heren “om de Heere te bereiden een toege­rust volk”. Maar, evenzeer is dit ook in onze dagen onze opdracht, om als een Elia de Christenheid op te roepen tot de leer van de Heilige Schrift zoals deze in de eerste eeuw van de Kerk door apostelen, profeten, evangelisten en herders van de Heer, werd onderwezen, geleid door Woord en Geest, in Ambten en Gaven. Tot een verkondiging van de blijde hoop en verwachting van de Kerk in de aanvang, namelijk: de wederkomst van Christus in heer­lijkheid! Zoals gezegd zijn er ook heden nog getrouwe Naboth’s die het Woord Gods als een geestelijke erve van God liefhebben, en zich dit niet door valse leringen en moderne begrippen in onze tijd zullen laten ontnemen. Zij bevinden zich overal verspreid in de Christenheid. En daarom bidden wij tot de Heere God dat er nog vele Naboth’s gevonden mogen worden, opdat zij het Elías getuigenis mogen vernemen­, en nog gered worden uit de aanstaande grote verdrukking. Naboth is vanwege zijn trouwheid gedood geworden. Ook in de grote verdrukking zullen velen om hun geloof gedood worden (Openb.7:14). Maar de Heer heeft Zijn getrouwen echter beloofd in Opbaring 3 vers 10: “Omdat gij het woord Mijner lijdzaamheid bewaard hebt, zo zal Ik ook u bewaren uit de ure der verzoeking, die over de gehele wereld komen zal, om te verzoeken, die op de aarde wonen.” Hier vertrouwen wij op, want Hij is een Waarmaker van beloften! Dat ons voortdurend gebed en het brengen van het Elías getuigenis nog vele verborgen getrouwen mag brengen tot het getal der uitverkorenen, tot de bruidsgemeente!

Halleluja, Kom haastig Heere! Amen.

Schrijf u in om berichten in uw emailbox te ontvangen

Door op 'Inschrijven' te klikken gaat u akkoord met de Privacyverklaring.