Nu is het oordeel dezer wereld

De luisterrijke intocht in Jeruzalem, de Stad van de grote Koning, had plaats gegrepen. Grote opwinding was er ontstaan, zowel bij de Joden als bij de gelovig geworden heidenen (proselieten) (Joh. 12:12-19). Enige van de laatsten, hier Grieken genoemd, wensen meer te vernemen aangaande deze man uit Nazareth en wensten wel Hem te zien, en dus met Hem te spreken (Joh. 12:20-41).

Eerbied voelen zij in hun hart voor Hem, van Wie de geruchten zoveel verhaalden! Zich rechtstreeks zich tot Hem wenden, dat durven zij niet, en zij roepen Filippus te hulp en deze, zeker onder de indruk van de koninklijke waardigheid, die zijn Meester nu weldra zal ontvangen, voelt zich ook te beschroomd en wendt zich tot Andreas.

We lezen niet dat de Heer de Grieken ontvangen heeft, maar wel lezen we Zijn woorden naar aanleiding van hun begeerte. Zowel de vraag van de Grieken als de beschroomdheid van Filippus zijn voor de Heer een nieuw bewijs hóe vleselijk gezind de verwachting van de mensen, zelfs van de gelovigen, was!

Zeker, de ure is gekomen dat de Zoon des mensen zal verheerlijkt worden. Maar om nu de menselijke verwachtingen in de juiste baan te leiden, deelt de Heiland mee hoe de Verheerlijking zal beginnen!

Straks, na de Opstanding, zal Hij de teleurgestelde Emmaüsgangers toevoegen: “Moest de Christus niet deze dingen lijden, en alzo in Zijn heerlijkheid ingaan?” (Luk. 24:26).

Maar wie kan zulk een ingang wensen of in overeenstemming brengen met Gods majesteit? Hoevele malen heeft de Heer niet reeds gesproken over Zijn verwerping door het volk, over Zijn mishandeling en smadelijke dood?

En ook nú weer klinkt het van Zijn heilige lippen: “Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Indien het tarwegraan in de aarde niet valt, en sterft, zo blijft hetzelve alleen; maar indien het sterft, zo brengt het veel vrucht voort.” (Joh. 12:24).

Ja, door zelfvernietiging tot vruchtbaarheid! Hoe gaarne wensen wij het anders! Vruchtbaar zijn in werken, waardoor de wereld ons zou prijzen, is voor menigeen begeerlijk, maar vruchten tonen ten koste van onszelf…, de natuurlijke mens verstaat deze wijsheid Gods niet! En toch, wat voor de Meester geldt, geldt ook voor de dienaar!

De laatste is ook hierin niet meer dan zijn Heer! De Heiland zegt het hier Zelf: “Die zijn leven liefheeft, zal hetzelve verliezen; en die zijn leven haat in deze wereld, zal hetzelve bewaren tot het eeuwige leven. Zo iemand Mij dient, die volge Mij; en waar Ik ben, aldaar zal ook Mijn dienaar zijn. En zo iemand Mij dient, de Vader zal hem eren.” (Joh. 12:25 en 26).

De Heer dienen is dus Hem volgen, is ook dáár zijn, waar de bespotting en de mishandeling, het deel zijn van de Zoon des mensen: “Waar Ik ben, zal Mijn dienaar, Mijn volgeling, ook zijn”, dus ook voor de rechterstoel van Pilatussen en als vermaaksvoorwerp van Herodessen!

Ook aan het vloekhout: “Waar Ik ben, aldaar zal ook Mijn dienaar zijn!” Maar straks ook in heerlijkheid, want: “Zo iemand Mij dient (volgt), de Vader zal hem eren.” Gelijk voor de Meester, alzo voor de volgeling: door lijden ingaan tot de Heerlijkheid.

Schone theorie, en straks zal de Kerkgeschiedenis haar mogelijkheid bewijzen. Een oceaan van tranen en martelaarsbloed zal tonen dat de Meester hier geen ijdele woorden sprak. Hij voorziet bij het uitspreken van deze hoogst ernstige woorden de lijdensweg van Zijn Kerk, die, na veel worstelingen toch éénmaal de Overwinning zal vieren aan het eind der dagen!

Nadat de Heer deze woorden gesproken heeft, huivert Hij in Zijn ziel: “Nu is Mijn ziel ontroerd; en wat zal Ik zeggen? Vader, verlos Mij uit deze ure! Maar hierom ben Ik in deze ure gekomen.” (Joh. 12:27). Heeft de Heer hier angst voor de kruisdood? Wil Hij de Vader bewegen, om een ándere weg in te slaan om tot de volvoering van het Eeuwig Raadsbesluit te komen?

Ik voor mij, geloof zeer zeker dat de Heer, die ook waarachtig mens was, zeer stellig een angstgewaarwording zal gevoeld hebben voor het onduldbare lijden dat Hem wachtte. Anders zou Hij niet wezenlijk geleden hebben.

Máár óók geloof ik zeer zeker, dat Zijn huivering veel meer zielenangst geweest is, zowel voor de geestelijke strijd die Hem wachtte tegen alle machten der hel als voor het vreselijke lot, dat er voor Zijn lichaam, de Kerk, was weggelegd.

Wij zingen in de Lijdenstijd: “Gij, op de troon van ’t groot heelal gezeten, Zaagt reeds vooruit de lange jammerketen. Die ‘t schand’lijk kruis aan uwe kribbe paart; Gij hebt voor U die jammren zelf berekend, Gij zelf ‘t ontwerp van al uw leed getekend. Gij kent Uw lot, 0 Liefd’, en komt op aard”. (Evangelische Gezangen 111).

Maar zo kende Hij ook het lot Zijner Kerk, en hoe zal het de Heer te moede geweest zijn, wanneer Hij overdacht, wat Zijn trouwen belijders zou wachten, wanneer Hij bedacht, dat in de ure der verdrukking velen Hem zullen verlaten en hun aardse leven zoekende te vinden en daardoor het eeuwige te verliezen?

O, de strijd van de liefdevolle Heiland is zo ondoorgrondelijk zwaar geweest! Straks aan de laatste maaltijd zal Hij Zijn jongeren zo ontroerend toespreken: “Uw hart worde niet ontroerd; gijlieden gelooft in God, gelooft ook in Mij!” (Joh.14:1).

En dat heerlijke gesprek eindigt met de woorden: “Deze dingen heb Ik tot u gesproken, opdat gij in Mij vrede hebt. In de wereld zult gij verdrukking hebben; maar hebt goede moed, Ik heb de wereld overwonnen!”  (Joh.16:33).

En daarna wendde de Heer Zich tot Zijn Vader in de Hemel en zond het Hogepriesterlijk gebed op (Joh. 17:1-26). Hoe heilig en ontroerend is dit alles. Maar begrijpen we nu een weinig, dat de Heer zei: “Nu is Mijn ziel ontroerd?” (Joh. 12:27).

Verstaan we nu iets van het huiveren voor het Raadsbesluit Gods, niet om Zijnentwil, maar om onzentwil? Doch een andere weg was er niet: “Maar hierom ben Ik in deze ure gekomen!” (Joh. 12:27b).

Hij zal toch een wereld in Zijn sterven redden! Die redding zal de Verheerlijking Gods wezen. Gods plan met de Schepping IS niet mislukt: “Vader, verheerlijk Uw Naam!” (Joh. 12:28a).

De Zoon zoekt slechts de eer des Vaders. Daarvoor moet alles wijken, eigen lijden, maar ook het: lijden van de toekomstige volgelingen, wier lijden, evenals het Zijne, mede zal werken tot de eeuwige roem des Vaders.

Wonderlijke weg Gods met de mensheid! En, na deze vrijwillige overgave, van den Zoon aan het eeuwige, Raadsbesluit des Vaders, bekrachtigt de Vader de Zoon door een bovennatuurlijke stem, waarin de wispelturige menigte een natuurlijke donderslag hoort, maar waarin de vromen een woord Gods horen: “En Ik heb Hem (Gods naam) verheerlijkt, en IK zal Hem wederom verheerlijken.” (Joh. 12:28b).

Dat zal straks in de Opstanding geschieden, want de eer des Zoons is die des Vaders, gelijk de eer des Vaders die des Zoons is. “Niet, om Mijnentwil is deze stem geschied, maar om uwentwil.” (Joh. 12:30).

Eenmaal, toen God het Oude Verbond sloot met de middelaar Mozes, weerklonk er ook een machtige stem (Éx.19:16-19). Zó klonk nu een machtige stem Gods, God bevestigde, dat Zijn Zoon, voor de zonden der wereld het nieuwe Verbond opende met het Volmaakte Offer, toen Hij Zich hier met Zijn wil, straks aan het kruis op Golgotha Zich met Zijn heilig lichaam overgaf aan de wil des Vaders.

Nu de Heer voor het oor van de vromen hoorde bevestigen, ter wille van die vromen, dat Zijn offer Gode aangenaam was, nu kon Hij vrijuit spreken: “NU IS HET OORDEEL DEZER WERELD; NU ZAL DE OVERSTE DEZER WERELD BUITENGEWORPEN WORDEN.” (Joh. 12:31).

De aanvang is in God, de voortgang en de voleinding! In de Geest zag de Heer het einde der Geschiedenis: de duivel voor eeuwig gebonden en Hijzelf als Koning over de gehele aarde en straks God alles in allen!

O, wonderlijk vooruitzicht voor het lijden van de Heer! Maar toch ook weer welk een tegenstelling: de Heiland verhoogd en allen tot Zich trekkende! Wie denkt hierbij niet aan de troon der tronen! Maar weldra zal blijken dat deze verhoging Zijn kruisiging zijn zal en dat de trekkracht van de LIJDENDE Jezus alleen het heil der wereld bewerken kan!

Maar een stervende Jezus, een lijdende Messias, kan Israël niet behagen! Het licht, dat Hij verspreidde, verblindde de ogen van het natuurlijk denkende Israël. Wie is Deze Zoon des mensen, Die alzo zal verhoogd worden? (Joh. 3:14).

Na een korte uiteenzetting over het Licht der wereld ging de Heer heen: Hij verborg zich voor hen! Ondanks Zijn vele tekenen geloofden zij toch niet in Hem. Hoe droevig voor de Heer!

De apostel Johannes, dit droevig verwerpen beschrijvende, wordt in de Geest verplaatst bij het smartelijke woord van Jesaja betreffende de lijdende Messias: “Wie heeft onze prediking geloofd, en aan wien is de arm des Heeren geopenbaard?” (Jes. 53:1).

Maar ook denkt Johannes aan het heerlijke visioen, dat de grote Troostprofeet Jesaja in de Tempel aanschouwde, toen hij de heerlijkheid des Heren zag, maar daarna uitroepen moest: “Wee mij, want ik verga! dewijl ik een man van onreine lippen ben, en ik woon in het midden eens volks, dat onrein van lippen is; want mijn ogen hebben den Koning, den HEERE der heirscharen gezien.” (Jes. 6:5).

En toen God de profeet Jesaja uitzond als Zijn dienaar, was de profeet nog vervuld van de heerlijkheid Gods, die hij had mogen aanschouwen, maar ach, hoe droef was zijn boodschap, want het volk, dat onrein van lippen, dus: van woorden en gedachten was, wilde zich niet laten heiligen en een harde boodschap moest de profeet brengen: “Maak het hart dezes volks vet, en maak hun oren zwaar, en sluit hun ogen!” Want de tijd der oordelen was gekomen (Jes.6:1-10).

O, hoe droevig was het voor de Heer Jezus, in Wie zovele profetieën van Jesaja vervuld zijn, dat ondanks de Vader in de stem uit de Hemel en in zo menig wonder door de Zoon des Welbehagens Zijn heerlijkheid had getoond, Hij slechts ongeloof vond en vette harten, zware oren en toegesloten ogen bij dat volk, dat zoveel van Gods gunsten had genoten!

Maar ondanks de verwerping door Israël: het oordeel dezer wereld is begonnen, en ondanks de verwerping door de zogenaamde Christenheid: de overwinning zal spoedig komen!

En hoe staan wij tegenover de liefdevolle Heiland? Willen wij nu reeds en eenmaal in de naaste toekomst zijn waar Hij geweest is en wezen zal?

Willen wij met Hem verworpen worden door het Sanhedrin, bespot en gegeseld voor de overheid staan en door haar gedood worden, opdat ons tarwegraan rijke vruchten kan voortbrengen?

Willen wij ons leven in deze wereld afsterven en Hem dienen en dagelijks met Hem sterven om straks met Hem Zijn heerlijkheid te delen?

Doe de besliste keuze en doe ze nu! Amen.

Schrijf u in om berichten in uw emailbox te ontvangen

Door op 'Inschrijven' te klikken gaat u akkoord met de Privacyverklaring.