Uitnodiging tot de bruiloft

In Matthéüs 22, de verzen 1 t/m 14 wordt ons door de Here Jezus een gelijkenis verhaald over een bruiloft, die een koning zijn zoon bereid had. Tot deze bruiloft waren velen mensen genodigd, en toen alles klaar was, zond de koning zijn dienaren uit, om de genoden ter bruiloft te roepen. Deze mensen echter stelden de gastheer erg teleur, omdat de één na de ander een verontschuldiging had, waardoor zij niet wilden komen. De gastheer echter liet het hier niet bij, en zond weer andere van zijn dienaars erop uit. Bij het heengaan drukte hij het hun goed op het hart dat zij toch met een zekere nadruk de uitnodiging zouden overbrengen. Zij zouden duidelijk herhalen de woorden van de koning: “Ik heb mijn middagmaal bereid; mijn ossen, en de gemeste beesten zijn geslacht, en alle dingen gereed; komt tot de bruiloft!” (Matth. 22:4). Zij bleven echter bij hun verontschuldiging, in plaats dat zij zich naar de bruiloft spoedden, ging de één naar zijn akker en de ander naar zijn handelszaak, ja; er waren er zelfs, die de dienaren beledigden, hen sloegen en doodden. 

Toen de koning dit alles vernam, werd hij zeer toornig. Hij zond zijn krijgslieden erop af, en dezen hebben de doodslagers gegrepen en omgebracht, en tenslotte hun stad in brand gestoken. Toen zeide hij tot zijn dienaars: “De bruiloft is wel bereid, doch de genoden waren het niet waardig. Daarom gaat op de uitgangen der wegen, en zovelen als gij er zult vinden, roept ze tot de bruiloft.” (Matth. 22:8 en 9).

Het is een gelijkenis. Wij moeten dus leren begrijpen wat de eigenlijke strekking ervan is. Er wordt gesproken over een koning, die zijn zoon een bruiloft bereid had. Wanneer men een bruiloft geeft, staat dit altijd in verband met een huwelijk of een huwelijksjubileum. Omdat hier een vader voor zijn zoon een bruiloft bereidde, is het duidelijk, dat het hier een huwelijk betreft. Trouwens, het was in die dagen bij de Joden gewoonte dat, wanneer een zoon trouwde, de vader van de bruidegom dan de bruiloft gaf. 

Aangezien de vader een koning was, en de gelijkenis gaat over het Koninkrijk der hemelen, ligt het voor de hand, dat met deze koning wordt bedoeld de Almachtige God, de Schepper aller dingen. De zoon is dan Christus, de Zone Gods. En inderdaad, voor de Zone Gods wordt een bruiloft bereid.

Johannes de Doper noemt de Here Jezus: de Bruidegom. Wij lezen dit in Johannes 3 vers 29: “Die de bruid heeft, is de bruidegom, maar de vriend des bruidegoms, die staat en hem hoort, verblijdt zich met blijdschap om de stem des bruidegoms. Zo is dan deze mijn blijdschap vervuld geworden.” Johannes de Doper, als heraut en wegbereider des Heren, behoorde nog tot het Oude Verbond. Hij spreekt over de bruid en de bruidegom, en noemt zichzelf de vriend van de bruidegom. Met deze aanduiding gaf hij te kennen, dat hij niet tot de bruid des Heren kon behoren.

Want daartoe werden geroepen de kinderen van het Nieuwe Verbond. De Heer noemt deze kinderen in Matthéüs 9 vers 15 “bruiloftskinderen”, en Zichzelf noemt Hij daar “de Bruidegom”. We lezen daar: “En Jezus zeide tot hen: Kunnen ook de bruiloftskinderen treuren, zolang de Bruidegom bij hen is? Maar de dagen zullen komen, wanneer de Bruidegom van hen zal weggenomen zijn, en dan zullen zij vasten.”

Het is ons dus duidelijk, wie de Bruidegom is in het Koninkrijk der hemelen. Het is de Zone Gods, en voor Hem wordt een bruiloft bereid. Van die bruiloft kunnen wij lezen in Openbaring 19 vers 7 t/m 9: “Laat ons blijde zijn, en vreugde bedrijven, en Hem de heerlijkheid geven; want de bruiloft des Lams is gekomen, en Zijn vrouw heeft zichzelve bereid. En haar is gegeven, dat zij bekleed worde met rein en blinkend fijn lijnwaad; want dit fijn lijnwaad zijn de rechtvaardigmakingen der heiligen. En hij zeide tot mij: Schrijf, zalig zijn zij, die geroepen zijn tot het avondmaal van de bruiloft des Lams. En hij zeide tot mij: Deze zijn de waarachtige woorden Gods.”

De bruiloft, in de gelijkenis bedoeld, is de bruiloft des Lams. Deze bruiloft betreft het geestelijke huwelijk met Zijn uitverkoren bruid, de vrouw des Lams. Het blijkt uit het genoemde Schriftgedeelte van Openbaring 19 vers 8, dat de vrouw des Lams niet een enkel persoon is, maar uit een schare mensen bestaat. Daar wordt immers gezegd: “En haar (de vrouw des Lams) is gegeven, dat zij bekleed worde met rein en blinkend fijn lijnwaad; want dit fijn lijnwaad zijn de rechtvaardigmakingen der heiligen.”

“Heiligen”, deze meervoudsvorm geeft dus aan, dat de vrouw des Lams uit een aantal mensen bestaat. En hiermede stemt ook overeen, hetgeen apostel Paulus schrijft in Éfeze 5 de verzen 22 t/m 33, alwaar hij de betrekking tussen Christus en de gemeente vergelijkt met de huwelijksverbintenis tussen man en vrouw.

De gemeente, bestaande uit vele leden, vormt de bruid des Heren, de toekomstige vrouw des Lams. Dat het deelhebben aan de bruiloft des Lams van zeer grote betekenis is in het Godsrijk moet zijn, kunnen we wel opmaken uit de plechtige verzekering: “Zalig zijn zij, die geroepen zijn tot het avondmaal van de bruiloft des Lams”, gevolgd door de woorden: “Deze zijn de waarachtige woorden Gods.” (Openb. 19:9). Door deze toevoeging worden we er dus met nadruk op gewezen, dat we op deze zaligspreking bijzonder hebben te letten. 

In de gelijkenis wordt gezegd, dat de koning zijn dienstknechten uitzond, om de genoden ter bruiloft te roepen. Er waren dus genoden. En toen de tijd daar was, en alle dingen gereed waren, kregen de genoden een oproep door de boden van de koning, zich nu ter bruiloft te spoeden. 

Als we de gelijkenis lezen in verband met hetgeen hieraan voorafging, wordt het ons duidelijk wie de genoden waren. Het uitverkoren volk, Israël, was genood tot de bruiloft. Met het zaad Abrahams had God bijzondere bemoeienissen gemaakt, en in de schoot Israëls was de Here Christus geboren. Bij de overgang van het Oude naar het Nieuwe Verbond zou Israël de eerste zijn, die de nodigende roepstem des Heren zou vernemen. Als de Here Jezus dienaars uitzendt, dan zendt Hij ze niet naar de heidense Samaritanen, maar naar de verloren schapen van het huis Israëls (Matth. 10:5 en 6). En zowel de Heer Zelf als Zijn apostelen en de zeventig (Luk 10:1) hebben de nodigende roepstem in de eerste plaats tot Israël gericht. En hoewel op de roepstem er velen uit Israël gekomen zijn, nochtans als volk (natie) heeft Israël de Heer verworpen, en daarmede de uitnodiging tot de bruiloft des Lams. 

Wederom zond de koning andere dienstknechten uit, zeggende: “Zegt den genoden: Ziet, ik heb mijn middagmaal bereid; mijn ossen, en de gemeste beesten zijn geslacht, en alle dingen zijn gereed; komt tot de bruiloft.” (Matth. 22:4). Zeer duidelijk wijst deze uitnodiging op de prediking na de Hemelvaart des Heren. Alle dingen waren gereed, om tot de bruiloft te nodigen. De Heilige Geest was uitgestort en de dienstknechten des Heren waren toegerust met macht van hun Zender. Alles, wat de mens nodig had om toebereid te worden als bruid des Heren, had de Here God gegeven in de sacramenten van Heilige Waterdoop, Heilige Verzegeling met de Heilige Geest en Heilig Avondmaal.

Maar Israël als volk, ja als uitverkoren volk ook voor het Nieuwe Verbond, verwierp deze verkiezende genade. En niet alleen dit, maar ook de dienstknechten des Konings, die de uitnodiging deden, werden kwalijk behandeld en sommigen gedood. Israël verkoos de moordenaar Bar-abbas voor Jezus, de Romeinse keizer voor de Koning der Joden. Israël is bij zijn akker en koopmanschap gebleven, want het verlangde een Messias, Die het zou verlossen van de natuurlijke vijanden en zijn nationaliteit zou herstellen.

O neen, het Koninkrijk der hemelen, dat Jezus hen predikte, daaraan hadden zij geen behoefte. Hij is gekomen tot de Zijnen, en de Zijnen hebben Hem niet aangenomen. Als nu de koning dat hoorde, zo zegt de gelijkenis verder, “werd hij toornig, en zijn krijgsheiren zendende, heeft die doodslagers vernield, en hun stad in brand gestoken.” (Matth. 22:7).

De Here Jezus heeft over de stad Jeruzalem geweend, Hij weende over haar toen Hij vol glorie, zittende op een jonge ezelin, werd binnengeleid (Matth. 21:7, Luk. 19:41) “Och, of gij ook bekendet, ook nog in dezen uw dag, hetgeen tot uw vrede dient! Maar nu is het verborgen voor uw ogen.” (Luk. 19:42). Gaande naar de kruisheuvel, stond Hij even stil, en sprak de Hem beklagende en wenende vrouwen aan: “Gij dochters van Jeruzalem! weent niet over Mij, maar weent over uzelven, en over uw kinderen.” (Luk. 23:28). Als de discipelen Hem opmerkzaam maken op de schoonheid van de tempel, voorzegt Hij hun: “Er zal niet een steen op den anderen steen gelaten worden, die niet afgebroken zal worden.” (Mark. 13:2). Geweend heeft de Heer over zoveel ondankbaarheid tegenover zoveel liefde Gods. 

In het jaar 70 is de toorn Gods over Jeruzalem uitgegoten. De Romeinse legerscharen, onder aanvoering van Titus, zijn gekomen om de opstandige Joden te tuchtigen en tot rede te brengen. Jeruzalem werd belegerd, en na een strijd voor de Joden op leven en dood, is de stad al strijdend verwoest en de tempel in vlammen opgegaan. De vijandige legermachten waren een roede in de hand Gods, om het ondankbare en ongehoorzame volk te straffen. 

“Toen zeide hij tot zijn dienstknechten: De bruiloft is wel bereid, doch de genoden waren het niet waardig.” (Matth. 22:8). Israël had geen gehoor gegeven aan de uitnodiging tot de bruiloft te komen, en aan te zitten als de vrouw des Lams. Ging daarom dat geestelijke huwelijk niet door, en werd de bruiloft afgelast? Neen, want de koning sprak: “Daarom gaat op de uitgangen der wegen, en zovelen als gij er zult vinden, roept ze tot de bruiloft.” (Matth. 22:9).

Het Jodendom was het uitverkoren volk. Wij leren hieruit dat de uitverkiezing niet onweerstaanbaar is, maar afhankelijk blijft van de vrije wil des mensen. Over de verwerping van Israël door eigen schuld schrijft apostel Paulus in Romeinen 9 de verzen 10 en 11. Het volk Israël was door zijn geboorte reeds genodigd tot de bruiloft des Lams, maar heeft zulks door afwering van de genadehand Gods (als volk, maar niet als individu, zie Romeinen 11 vers 1) onmogelijk gemaakt. In zijn plaats nodigde God nu andere volken, heidenen, tot de bruiloft des Lams.

Uit het gedrag van apostel Petrus ten opzichte van de Romeinse hoofdman Cornelius (Hand. 10) zien we, hoe moeilijk het in het begin voor de dienstknechten des Heren was de Heer in deze te volgen. Maar even later, als de prediking van Paulus en Barnabas te Antiochië in Pisídië door de Joden werd bemoeilijkt, nemen zij de vrijmoedigheid tot hen te zeggen: “Het was nodig, dat eerst tot u het Woord Gods gesproken zou worden; doch nademaal gij hetzelve verstoot, en uzelven des eeuwigen levens niet waardig oordeelt, ziet, wij keren ons tot de heidenen. Want alzo heeft ons de Heere geboden, zeggende: Ik heb u gesteld tot een licht der heidenen, opdat gij zoudt zijn tot zaligheid, tot aan het uiterste der aarde.” (Hand. 13:46 en 47). De Joden maakten de uitnodiging voor zich onwaardig, terwijl de heidenen deze met grote dankbaarheid aanvaardden. 

Daarom, zo luide de opdracht: “Gaat op de uitgangen der wegen, en zovelen als gij er zult vinden, roept ze tot de bruiloft.” (Matth. 22:9). De uitgangen der wegen. Daar kan men allerlei slag van mensen ontmoeten, mensen, die niet van eigen stad zijn, maar van elders komen. O, een duidelijk beeld der heidenen, die zo ver van het Koninkrijk Gods af stonden.

Maar zie eens, hoe Paulus later aan hen schrijft: “Daarom gedenkt, dat gij, die eertijds heidenen waart in het vlees, en die voorhuid genaamd werdt van degenen, die genaamd zijn besnijdenis in het vlees, die met handen geschiedt; Dat gij in dien tijd waart zonder Christus, vervreemd van het burgerschap Israëls, en vreemdelingen van de verbonden der belofte, geen hoop hebbende, en zonder God in de wereld. Maar nu in Christus Jezus, zijt gij, die eertijds verre waart, nabij geworden door het bloed van Christus. Want Hij is onze vrede, Die deze beiden één gemaakt heeft, en den middelmuur des afscheidsels gebroken hebbende.” (Éf. 2:11-14).

En in Éfeze 1 de verzen 12, 13 en 14: “Opdat wij zouden zijn tot prijs Zijner heerlijkheid, wij, die eerst in Christus gehoopt hebben. In Welken ook gij zijt, nadat gij het woord der waarheid, namelijk het Evangelie uwer zaligheid gehoord hebt; in Welken gij ook, nadat gij geloofd hebt, zijt verzegeld geworden met den Heiligen Geest der belofte; Die het onderpand is van onze erfenis, tot de verkregene verlossing, tot prijs Zijner heerlijkheid.”

In Lukas 14 wordt ook een gelijkenis verhaald, die zeer veel overeenkomst heeft met die, welke wij hierboven bespraken. Toch is het niet dezelfde, want bij Matthéüs werd die bij een heel andere gelegenheid uitgesproken dan bij Lukas. Zeer waarschijnlijk werd de gelijkenis, door Mattheüs beschreven, uitgesproken in de open lucht, terwijl de gelijkenis, door Lukas ons medegedeeld, door de Heer werd uitgesproken bij een maaltijd. Ook betreft het bij Lukas geen uitnodiging tot een bruiloft, maar wel tot een groot avondmaal. Ongetwijfeld staat dit in verband met de omstandigheid, dat de Heer haar vertelde aan een maaltijd, waaraan velen aanzaten.

Het verschil tussen beiden gelijkenissen is dus, dat de ene een uitnodiging tot een bruiloft betreft, en de andere een uitnodiging tot een groot avondmaal als doel stelt. Maar wanneer wij aandachtig de lezing over de bruiloft des Lams in Openbaring 19 volgen, komen we tot de conclusie, dat het tenslotte over dezelfde zaak gaat. Immers, op de bruiloft des Lams wordt ook een groot avondmaal gehouden. Want we lezen in het negende vers: “Zalig zijn zij, die geroepen zijn tot het avondmaal van de bruiloft des Lams.” (Openb. 19:9).

De uitnodiging tot de bruiloft en de uitnodiging tot het grote avondmaal zijn dan één en dezelfde. De uitnodiging in beide gelijkenissen is de roepstem des Heren, toe te treden om te mogen behoren tot de bruid des Heren. Want buiten de algemene zaligheid, waartoe een iegelijk mens, die het sacrament van de Heilige Waterdoop heeft ontvangen, kan komen, en Jezus Christus als zijn Borg en Middelaar aanneemt, heeft de Heer nog uitverkorenen. Want wij horen van des Heilands lippen: “Velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren.” (Matth. 20:16).

In Openbaring 17 vers 14 wordt gesproken van drie soorten van gelovigen, namelijk: geroepenen, uitverkorenen en getrouwen. Deze uitverkorenen worden op een andere plaats “eerstelingen” genoemd (Openb. 14:4). Tegenover een schare, die niemand tellen kan (Openb. 7:9), zijn de uitverkorenen wel een getelde schare. De Heilige Schrift spreekt van 144.000 (Openb. 7:3-8 en 14:1-5). 

Volgens deze Bijbelteksten zijn ze uitverkorenen, omdat zij “het Lam volgen, waar Het ook heengaat.” (Openb. 14:4). Zij hebben hun Heer gevolgd naar de gehele Heilige Schrift. Dan wordt er van hen nog gezegd, dat zij “met vrouwen niet bevlekt zijn, want zij zijn maagden.” Daarom behoren zij niet tot een Kerk met een of ander zichtbaar hoofd, maar als ongerepte maagden (geestelijk) vormen zij tezamen de bruid des Heren, die verlangend uitziet naar de stonde, dat zij als de vrouw des Lams tot haar enig Hoofd en Bruidegom, Jezus Christus, in de bruiloftszaal zal geleid worden, en zal aanzitten aan het grote avondmaal. 

De gelijkenis, uit Matthéüs 22 de verzen 1 t/m 14, geeft ons voldoende grond, aan te nemen, dat zij toegepast moet worden op de Joden in de dagen van Christus en de eerste Kerk. 

Naar alle waarschijnlijkheid heeft de gelijkenis bij Lukas echter meer betrekking op de tijd van de spaden regen (Joël 2:23 en Zach. 10:1), bij ons bekend als de herstelling van het werk Gods in 1830 door een hernieuwde openbaring van de Heilige Geest met Zijn gaven (1 Kor. 12). De Heer gaf opnieuw aan de Kerk, wat nodig was, opdat de uitnodiging, om tot de bruid des Heren te kunnen behoren, kon plaatsvinden.

Met recht, zoals de gelijkenis aangeeft: alle dingen zijn gereed, komt tot de bruiloft! De genoden zijn hier niet meer de Joden, maar wel de geestelijke Joden: de christenen van allerlei kerken en kerkafdelingen. 

En hoe hebben de kerkgelovigen over het algemeen op deze uitnodiging gereageerd? 

De Mond der waarheid heeft het reeds gezegd: men komt met allerlei verontschuldigingen. 

Wij zouden hebben verwacht, dat de Kerk dankbaar zou zijn, toen de Heilige Geest Zich met Zijn gaven opnieuw in de Kerk openbaarde. De geestelijk-Joden hebben zich er evenzo tegen verzet als de Joden in de aanvang der Kerk. 

Tot dit punt gekomen, lezen wij, wat Jezus Christus, de Heer der Kerk, nu verder zegt. Wij lezen: “Toen werd de heer des huizes toornig, en zeide tot zijn dienstknecht: Ga haastelijk uit in de straten en wijken der stad, en breng de armen, en verminkten, en kreupelen, en blinden hier in. En de dienstknecht zeide: Heere, het is geschied, gelijk gij bevolen hebt, en nog is er plaats. En de heer zeide tot den dienstknecht: Ga uit in de wegen en heggen; en dwing ze in te komen, opdat mijn huis vol worde; Want ik zeg ulieden, dat niemand van die mannen, die genood waren, mijn avondmaal smaken zal.” (Luk. 14:21-24).

Zij, die oorspronkelijk niet in aanmerking kwamen: in de stad (de christenheid), degenen, die vanwege hun zonden geen goede en getrouwe leden der Kerk (meer) zijn. Tot hen komt nu de uitnodiging. Daarna volgen zij, die daarbuiten de stad (de Kerk) vertoeven: op de wegen en tussen de heggen. Het zijn degenen, die geheel buiten God en Zijn dienst leven, soms ongedoopt en onwetend omtrent de dingen Gods. Maar als zij komen op de nodigende roepstem, dan zullen zij het bruiloftskleed ontvangen, en de bruiloftszaal in gaan, opdat des Heren huis vol zal worden! Kom haastig Heere, kom haastig! Amen.

Aan de deur van s’ harten woning 
klopt des hemels Bruidegom: 
“Op, ontwaak, de nacht is om. 
Buiten wacht uw Heer en Koning: 
kom Mijn bruid, die Ik bemin, 
doe Mij open, laat Mij in!” 
(Gezang 231 vers 1)

Schrijf u in om berichten in uw emailbox te ontvangen

Door op 'Inschrijven' te klikken gaat u akkoord met de Privacyverklaring.