UITTREKSEL UIT HET GETUIGENIS
MANIFEST VAN DE ALGEMENE APOSTOLISCHE KERK.
GESCHREVEN IN 1835.
Aan de patriarchen, aartsbisschoppen, bisschoppen en andere hoofden van de Kerk van Christus in alle landen; en Aan de keizers, koningen, vorsten en andere regenten van de gedoopte volkeren.
In de naam van God de Vader, de Zoon en van de H. Geest. Amen! De Kerk van Christus is de gemeenschap van allen, die gedoopt zijn in de naam van de Vader, de Zoon en van de H. Geest.
Tot de Kerk wenden we ons door haar geestelijken, waaraan de zielen van de gedoopten door onze Heer Jezus Christus, de grote Herder van de schapen, toevertrouwd zijn.
Aan de christenheid, de in God verbonden volkeren, wenden we ons door hun gezalfde hoofden, de koningen en al hun bestuurders, wier plicht het is naar Gods geboden te heersen.
Laat U om Christus en Zijns Naams wil bidden ons woord niet ongehoord te verwerpen of het als een aanmatiging van onze zijde te beschouwen, want we beweren deze lastgeving van Hem ontvangen te hebben, die zowel Uw als ons Hoofd is, die we niet ongehoorzaam mogen zijn, en die ons zal oordelen, wanneer we ons hoogmoedig aangematigd hebben dit getuigenis U te brengen, maar die ook U oordelen zal, wanneer gij hen terugwijst die Hij gezonden heeft om tot U te spreken.
Zelfs in de donkerste tijden van de Kerk, bij de grootste nood van buiten en het diepste bederf inwendig, heeft God toch altijd Zijn volk behouden en gered. Ook in deze laatste dagen, in het laatste uur van de geschiedenis van de Kerk en van de wereld, heeft God zich opgemaakt om Zijn volk op te zoeken en Zijn stem te brengen tot allen die nog getrouw gebleven zijn te midden van de overstroming van de goddeloosheid.
De zee en de watergolven beginnen te bruisen [Luk. 21:25], de mensen denken in hun hart dat de tijd gekomen is om alle tronen omver te werpen, de altaren neer te rukken en zich tegen alle geloof en eerbied te verzetten. Maar God, die nooit Zijn Kerk verlaat, verheft zich ook nu om de dwaasheid van de volkeren te straffen, de harten van Zijn kinderen te troosten, die tot Hem om hulp roepen, de zonde te bezoeken en scheiding te maken tussen de reinen en de onreinen.
De heiligste waarheden van God worden verworpen, het priesterlijk ambt veracht en ongeloof en oproer dreigen alle richtingen in Kerk en Staat te verwerpen en op de puinhopen van het christelijk geloof een nieuw rijk van de godloochening en verwarring te stichten. De haat tegen het christelijk geloof wil de band tussen Kerk en Staat vernietigen, niet alleen daar waar ze misbruikt wordt en de Kerk de dienares van de Staat is geworden, of omgekeerd, maar ook daar waar in haar doelmatigste vorm de godsdienst nog invloed uitoefent op menselijke zaken. En zij die niet tot de vijanden van het christendom behoren, begrijpen niet meer wat het gezag van de christelijke priester of de waardigheid van de christelijke koning betekent. Het koningschap door Gods genade, die oude titel van de christelijke koningen, wordt nog slechts als vorm in de meeste staten van Europa behouden (1835). Het vergeten van deze beide zaken heeft de christenheid in velerlei sekten doen splitsen, verschillend in dienst van God, leer en inwendige geest, elkaar bijtend, veretend en verterend. Zij hebben vergeten dat het lichaam van de Heer (de gemeente) één moet zijn en scheiding zonde is: dat één broederband al de in Jezus’ Naam gedoopten moet omvatten.
Dat vergeten veroorzaakt ook deze leuze dat de macht afstamt van het volk, waardoor ieder zijn eigen regeringsvorm wil kiezen en de koningen dienaren worden van het volk en aan hen verantwoordelijk in plaats van aan God.
Wanneer ook de koningen vergeten dat ze om het volk door God zijn aangesteld en in plaats van vaders verdrukkers van het volk worden, dan zijn ze niet meer koningen door Gods genade, maar door de wil van mensen of door ruw geweld, en geven zelf aan hun volk het bewijs dat de regering beter in de handen van de menigte dan in die van één persoon of weinigen behoort.
Maar wanneer de gezalfde koning en de gezalfde priester van God aan de ongebondenheid in maatschappij en godsdienst toegeven, wanneer ze de volksmening ontzien, hun plaatsing als een goddelijke instelling opgeven en het volk als de oorsprong van hun macht erkennen, – wanneer de priesters Gods niet meer de dienaren van de ene Kerk van Christus, maar van de vele sekten zijn en beiden niet van hun dwaling terugkeren, breken de oordelen Gods over hen uit.
De machten in Kerk en Staat snellen een vreselijke crisis tegemoet. Velen vleien zich ijdellijk met de hoop die te kunnen bedwingen of te leiden. Maar de macht van hen die tegen God opstaan, neemt toe. De volksdenkwijze, zoals die zich in het laatst van de vorige eeuw in Frankrijk openbaarde, verspreidt zich over heel Europa en zal alle gevoel van trouw van de onderdanen, alle vroomheid en godsvrucht onder het volk vernietigen. Scheiding van Kerk en Staat en beroving van de eerste zal het gevolg zijn.
Velen zien in en geven toe dat zo’n vreselijke storm over Europa zal varen, maar vertrouwen dat die van voorbijgaande aard zal zijn en zelf haar giftige stoffen met zich zal meeslepen. Maar zij weten niet dat de tijd van het einde is gekomen en daarmee het gericht van God over allen die Hem en Zijn wegen vergeten hebben. Bedriegt u niet, Kerk van de levendige God, en gedoopte volkeren! Het zal geen overtrekkende wolk zijn, geen voorbijgaand kwaad, waaruit gij ongedeerd zult tevoorschijn komen. Alle lijden van de vroegere tijden zal hier niet bij in aanmerking komen.
Maar er zal een redding, een toevlucht zijn voor hen die op de oude paden terugkeren. Daarom bezweren we u allen onze boodschap aan te horen en in te zien dat God Zijn volk weer opzoekt. Daartoe moeten we u het kwaad waarin de christenheid ligt, en het nog veel verschrikkelijker kwaad dat haar dreigt, openbaren.
(Hierop volgt een verklaring wat de sacramenten eigenlijk voor de gemeente moeten zijn, als de zekere onderpanden van de liefde en trouw van de Heer en het middel waardoor hij haar zegent en geestelijk leven schenkt. Daarna hoe de inrichting van de Kerk van Christus, door Hem ingesteld, in de beginne was; Hij zelf, het levend Hoofd, die door Zijn vier ambten het lichaam, de gemeente, draagt en regeert, zoals zij ons in [Efe. 4] en [1Kor. 12] beschreven zijn: als apostelen, profeten, evangelisten en herders tot opbouw van het lichaam van Christus, en die altijd zo in de Kerk hadden moeten blijven. Door het gemis daarvan is het lichaam van Christus nog niet opgebouwd, de hele gemeente nog niet geworden tot een volkomen man en de Kerk nog niet als een reine maagd tot de bruiloft van het Lam toebereid [Openb. 19:7]. Daarom moeten deze ambten in de Kerk hersteld worden om de gemeente tot de bruid van de Heer te bereiden, opdat Hij komen kan. Nu volgt een beschrijving van het eigenaardige van ieder van de vier ambten).
Apostelen, als de vertegenwoordigers van Christus voor de algemene Kerk, de uitdelers van de H. Geest met zijn gaven en de handhavers van de leer [Han. 8:14-17]; [Han. 19:2,6]; [Han. 2:42].
Profeten, als het orgaan waardoor God spreekt tot de gemeente en Zijn wil openbaart. Zij vormen met de apostelen de grondslag van de zichtbare Kerk op aarde [Efe. 2:20].
Evangelisten, die als predikers van het evangelie, van de boodschap van het komende Godsrijk, van de nabij zijnde gerichten, en van het bereide toevluchtsoord naar buiten werken, en de gewonnen zielen aan de apostelen ter verzegeling overgeven.
Herders, die de zo verzamelde gelovigen en met de Heilige Geest verzegelden als de kudde van de Heer weiden. Hun werkkring is dus naar binnen in de gemeente zelf.
Door deze vier ambten, waardoor Jezus, de Heer zelf, werkte in de gemeente, was zij, voorzien met de gaven van de H. Geest, één eenheid als het lichaam van Christus, één in geloof, één doop, enz. [Efe. 4:3-6]. Daarop gaat het manifest als volgt verder:
Zo was de Kerk, in haar oorspronkelijke toestand en vorm, gebouwd op een rots, waartegen de poorten van het dodenrijk niets vermochten. Dat was de Ene, Heilige, Algemene, Apostolische Kerk, de heilige Bruid, de eerstelingen voor God en het Lam, die op de wederkomst van onze Here Jezus wachtten.
Zien we nu rondom ons om onder de gedoopten deze Kerk te zoeken, dan vinden we de apostelen verloren gegaan, hoewel het doel waartoe zij gegeven zijn [Efe. 3:11-16], niet bereikt is.
Ook de stem van de Heer door profetie heeft sinds lang gezwegen en de gemeente is in stilte des doods verzonken. De Trooster spreekt niet meer tot haar en ook de genezing van de zieken, het uitdrijven van de duivels zijn verdwenen. En welk deel van de gedoopten draagt in zijn vorm of zijn geest het karakter van de Ene, Heilige, Apostolische Kerk? De gedoopten zijn allen gevallen uit de heerlijke inrichting, die God in het begin aan Zijn Kerk gegeven heeft.
De Kerk, in het gevoel van het gemis aan eenheid, heeft die door middel van de wereldlijke arm willen herstellen, of door machtsaanmatiging van één bisschop boven zijn medebisschoppen (Zij is gevallen, Babylon, het grote. [Openb. 18:2].
Het gevolg is geweest splitsingen, scheiding en afwijking in geloof en tucht, de overheersing van de wereldlijke macht en de geweldsaanmatiging van een algemene bisschop. En hierbij zal het niet blijven. Het verval en de ontaarding zullen steeds verder om zich heen grijpen, tot alle macht en ieder ambt verloren is gegaan en de hele christenheid een verwarde massa is geworden, waaruit de antichrist zijn bouwstoffen kan uitkiezen tot opbouw van zijn leugenrijk (en is geworden een bewaarplaats van alle onreine geesten.) ([Openb. 18:2].
De Kerk is niet een menselijke inrichting voor menselijke doeleinden, maar een goddelijke voor goddelijke doeleinden.
De bewering dat zij één is in haar onzichtbaar Hoofd in de hemel, Jezus Christus, zonder zichtbare eenheid op aarde, is een dwaling, waarvan de vrucht is voortdurende en eindeloze splijting in het lichaam van Christus op aarde.
De Roomse en Griekse Kerk staan aan de ene kant en de geschiedenis van het haar beide tegenoverstaande protestantisme is niet die van één Kerk, maar die van vele sekten, niet die van één geloof, één hoop, één doop, maar van velerlei geloof, velerlei hoop, velerlei dopen. Zij hebben niet samen geleefd als broeders en aan één heilige plaats gegeten en gedronken, maar zich van elkaar gescheiden, elkaar bijtend en verterend. In het begin was de Kerk één door het inwonen van de Heilige Geest; later werd ze door eerzucht en geweld samengehouden, maar sinds de Hervorming bestaat er volstrekt geen eenheid meer, maar een massa elkaar wedersprekende sekten, wier enige aanspraak op eenheid daarin bestaat dat zij de H. Schrift als regel van het geloof erkennen, maar tevens de onhoudbaarheid van deze aanspraak op eenheid daarmee bewijzen, dat zij alle hun eigenaardige, elkaar dikwijls tegensprekende geloofspunten op de H. Schrift steunen, een bewaarplaats van alle onrein en hatelijk gevogelte ([Openb. 18:2]).
Deze verdeeldheid in het protestantisme, dit recht van ieder persoon voor zichzelf te oordelen, waar hij tegen duisternis en dwaling streed zonder door de stem en uitspraak van de Heilige Geest geleid te worden, tonen ons de diepliggende oorsprong van die antichristelijke geest, die zich voor korte tijd zo snel openbaarde en zich over de gehele maatschappij uitbreidt.
Want, volgens deze beginselen wordt ieder zijn eigen rechter, waardoor hij alle gezag in koning en priester, overheid en ouders veracht, en alles wat naast en boven hem staat, verwerpt, het allermeest Gods Woord. Zo wordt uit de samenvatting van vele zodanige personen het volksgevoelen geboren dat het volk de oorsprong is van de wettige macht. Daardoor wordt de gunst van het volk gezocht en de waarheid verzwegen. Zelfs de regent verliest het bewustzijn dat zijn macht van God afstamt; en een gevolg van dit vreselijk verval is de bewering dat de Staat alle vormen van godsdienst als gelijk moet beschouwen en daarmee ophoudt de Kerk van God te erkennen, wat godloochening is.
Maar daardoor verliezen de koningen ook het enige middel om hun plicht naar Gods wil te vervullen en een dam op te werpen tegen de kwalen die de volken van Europa zullen overstromen. Door het vergeten van God, van wie ze hun macht ontvingen, worden ze onderdrukkers en slechte regeerders: door het verachten van de zalving wordt de maat van hun zonden vol en worden ze antichristelijke koningen. Maar daarom ook worden hun rijken door gerichten van God en beroeringen bezocht. De volkeren toch, moe van regeringen, die niet hun rust en geluk hebben verzekerd, en tegelijk met hun koningen God vergetend als de bron van alle uitredding en verlossing, verheffen zich met woedend geweld tot eigen hulp en worden in de hand van enkele leiders gewillige werktuigen tot een algehele omverwerping van alle bestaande inrichtingen in Kerk en Staat.
OB.18:3 ‘Omdat uit de wijn van de toorn van haar hoererij alle volken gedronken hebben, en de koningen der aarde met haar gehoereerd hebben, en de kooplieden der aarde rijk zijn geworden door de macht van haar weelde.’ ([Openb. 18:3]. De toestand in Frankrijk in 1793 was slechts een plaatselijk optreden van die algemene vernietiging, die zich nu over Europa verbreidt, een eerste stoot van die grote aardbeving die iedere maatschappelijke en kerkelijke inrichting zal verwoesten.
Maar die revolutie vond plaats toen er algemeen nog betere inzichten en beginselen bestonden, die zij wel met ongehoorde woede aangreep, maar waarvoor zij toch eindelijk zwichtte. Maar nu wordt de helemaal door dat gif doordrongen christenheid bedreigd met een omwenteling, waarvan gene slechts een voorbeeld en voorspel was, en voor wier woede alle al ondermijnde instellingen zullen bezwijken. Dan zal de laatste vloed van antichristelijke godslastering zich verheffen en Kerk en Staat, nog de enige overblijfselen van Gods instellingen wegspoelen, om die van de hel in haar plaats te stellen. De goddeloosheid wordt dan wet en God en Zijn Gezalfde zullen op alle mogelijke wijze gelasterd worden, niet door het dolle razen van een woedend gepeupel, maar door de maatregelen van de wetgeving van een bedaarde regering, die echter van het alvermogend volk is uitgegaan. De banden van de maatschappij, vroeger (anno 1789) door de woede van menselijke hartstochten verscheurd, zullen nu door de goddeloosheid van menselijke wijsheid geslaakt worden. Wetteloosheid zal alles doordringen, totdat al haar kracht verenigd wordt in de mens van de zonde, de wetteloze, die zich verheft boven alles wat God en godsdienst heet [2Thes. 2:3,4,9].
En hij zal spoedig geopenbaard worden, want bij toeneming van beroeringen onder de volken van Europa nadert met rasse schreden de door God verkondigde tijd [Luk. 21:25-27], dat des mensen Zoon zal komen met de wolken des hemels, om de volkeren te oordelen en Zijn rijk op te richten, dat geen einde zal hebben [Dan. 7:13,14].
En dit is de vreselijke crisis in de geschiedenis van de mensheid, die de wereld tegemoet snelt; dit is het uur van de verzoeking, die over de wereld komen zal [Openb. 3:10]. En als een valstrik zal hij komen over alle mensen [Luk. 21:35].
De afval en het komende gericht, de gehele ongelijkvormigheid van de zogenaamde Kerken, zowel ieder alleen als van allen samen, of in uitwendige vormen en eenheid, of in innerlijke reinheid en heiligheid, met dat lichaam van Christus, dat ons in de H. Schrift als DE Kerk beschreven is, en haar hele onbereidheid voor de toekomst van Christus, hebben we u opengelegd; en tot bevestiging daarvan beroepen we ons op het geweten van allen tot wie dit getuigenis komt. En onze getuige voor de waarheid van deze dingen is niet alleen de toestemming van de gewetens, maar de onwillekeurige vrees en angst voor wat in de toekomst zal komen. De algemene onrust van de wereld, het algemene geschreeuw om verandering en verbetering getuigt mee voor de waarheid. Daar gij, priesters en koningen! nog Gods gezalfden zijt, heeft God u de tekenen der tijden verklaard en de verborgen oorzaken van de kwalen ontdekt, de dreigende, schrikkelijke gerichten en de spoedige wederkomst van Hem, die met Zijn machtige engelen van de hemel zal geopenbaard worden [2Thes. 1:7,8].
Maar wie zal de dag van Zijn toekomst verdragen? Want Hij is als het vuur van een goudsmid en als de zeep van de voller. Hij zal smelten en het zilver reinigen [Mal. 3:2-4]. Slechts een heilig volk kan voor Zijn aangezicht bestaan, dat als kinderen van het licht en als kinderen van de dag wandelt [1Thes. 5:5]; alleen een met de H. Geest vervuld volk, de dienaren Gods, die Hij aan hun voorhoofden verzegelt, vóór de verwoesting wordt losgelaten [Openb. 7:2,3]. En die mededeling van de H. Geest kan geen plaatshebben, de verzegeling kan niet geschieden, de Kerk kan niet tot volkomenheid gebracht worden, tenzij door de ordeningen die God in de beginne tot dit doel heeft gegeven. En zij zullen hersteld worden. Alle in Gods Woord gegeven beloften zullen vervuld worden en Zijn voornemen zal met Zijn middelen en niet door menselijke uitvinding uitgevoerd worden. Apostelen (noch van noch door mensen [Gal. 1:1]), profeten, evangelisten, herders en leraars, zullen Gods werk in Zijn Kerk ten uitvoer brengen en het werk van het ambt verrichten, waardoor het lichaam van Christus wordt opgebouwd, tot eerstelingen voor God en het Lam [Openb. 14:1-5]. En Jezus Christus, het Hoofd van de Kerk, is nog altijd bereid hiertoe Zijn ordeningen te herstellen, opdat Zijn dienaren in staat zijn de hun opgelegde plichten te vervullen. Daarom, eerwaarde bisschoppen en vaders van de Kerk, laat God u aanzeggen aan Hem uw kudden als een heilig volk toe te brengen, dat in Zijn gericht kan bestaan en waardig bevonden wordt voor des mensen Zoon te staan. En gij, vorsten en regenten, u wil God Zijn trouw bewijzen en uw volken van de zondvloed van de goddeloosheid verlossen, wanneer gij uw plichten jegens Hem erkennen en Hem in Zijn Kerk zoeken wilt. Maar deze verlossing zal geen herstel van uw aardse macht en heerlijkheid zijn. Reeds klinken de laatste tonen van het grafgelui van deze wereld. De alleen overblijvende hoop is, wat altijd de hoop van de Kerk geweest is, weggerukt te worden in de wolken, de Heer tegemoet in de lucht en zo bij de Heer te zijn altijd, verlost van de grote verzoeking en van de grote noden die over de aarde komen zullen. Maar zult gij naar ons horen? God weet het.
Zonder twijfel zullen velen horen en door het zegel van God voor de verwoesting bewaard en in Zijn tent geborgen worden in de boze tijd. Wie echter niet wil horen en Gods zegel niet aannemen, hoe zal hij het gericht ontvlieden waarvan geschreven staat [2Thes. 2:11,12]: ‘Daarom zal God hun zenden een kracht van de dwaling, dat zij de leugen geloven, opdat zij allen veroordeeld worden, die de waarheid niet geloofd, maar een welbehagen gehad hebben in de ongerechtigheid.’
Maar gij, die over de ellendige toestand van de Kerk van Christus treurt, die wenst dat alle gedoopten aan het beeld van Jezus, de Zoon Gods, gelijkvormig worden en in heiligheid en liefde wandelen, – dat het beeld Gods hersteld en de gemeente van de gelovigen met één hart en één zin en met de Heilige Geest vervuld mag worden, die – geen eigen hoogmoedige plannen hebt, maar alleen wenst dat deze dingen door Gods middelen bereikt worden, u in ’t bijzonder bezweren wij dat gij Zijn genade, die we u verkondigen, niet weerstaat en de waarheid van Zijn raadsbesluiten, die we u voorgelegd hebben, niet als iets ongelooflijks beschouwen moogt. Gelooft niet dat Gods gaven en roepingen ons voor altijd onttrokken zijn. Heft uw hoofden op, want midden in de duisternis laat Hij licht komen; de tijd van naderende gerichten is altijd de tijd geweest dat Hij Zijn stem verheven heeft en een toevluchtsoord laten bereiden. Ook nu heeft Hij zich opgemaakt om Zijn heiligdom weer op te richten en van daaruit gaat Zijn getuigenis tot alle gedoopten. Het wordt tot u gebracht door de handen van twaalf mannen, die door de stem van de Heilige Geest tot apostelen geroepen en om Christus’ wille afgezonderd zijn tot Zijn dienst in alle landen. Hun ambt is de gedoopten in alle landen die zegeningen deelachtig te maken die Jezus, de ware Apostel, over Zijn Kerk door apostelen verlangt uit te storten.
Want God heeft het roepen van hen gehoord die over de ellendige toestand van de Kerk treurden, en Hem aanriepen zich in Zijn macht op te maken.
In de loop van deze eeuw kwamen velen op verschillende plaatsen, vooral in Groot-Brittannië, samen om een rijkelijke uitgieting van de H. Geest af te smeken. In het jaar 1830 werden deze gebeden verhoord en in het westen van Schotland door de H. Geest zelf beantwoord. De leden van de Schotse Kerk, waar de Geest van de Heer Zijn sinds lang verstomde en vergeten stem verhief, waren eenvoudige, ongeleerde lieden [Jes. 28:11], die evenmin iets van [1Kor. 14] begrepen als de overige Kerken. Ook enige personen in Londen, leden van de Engelse Kerk, ontvingen een gelijk antwoord op hun gebed.
God verrichtte daar een wonderbaar en ontzettend werk, toen Hij opnieuw Zijn stem midden onder Zijn verzameld volk deed horen. En deze stem zal niet meer zwijgen, maar uitgaan tot aan de uiterste einden van de aarde.
Maar betrekkelijk weinigen hebben deze stem als Gods stem erkend, maar zij hebben de kracht van de Almachtige ondervonden, toen zij door Zijn genade en van Hem macht ontvingen tot opbouw van Zijn Kerk, volgens de oorspronkelijke verordeningen van Jezus Christus.
Dit werk is geen nieuwe sekte. Het is Gods eigen werk om Zijn heil aan de gehele christenheid mee te delen. Het is het getuigenis van God. Overal in de christenheid heersen wetteloosheid, scheidingen en sektengeest. Hier is één lichaam, één in het geloof, en waarvan de leraars allen hetzelfde prediken. Daar buiten zijn leerscholen van de antichrist, met leraren die het volk zelf zich verkoren heeft; hier één lichaam, bestuurd door ordeningen die niet het volk zichzelf, maar die God daaraan gegeven heeft. Daar buiten is een ongelovige wereld, die koningen, kerkoversten en alle inrichtingen in Kerk en Staat verwerpt. Hier zien we de Kerk Gods, de koning en alle overheden in Kerk en Staat eren. Niet alleen zijn deze de tekenen van het weer opgewekte apostelambt, maar ook de zinnelijk waarneembare tekenen zijn daar van veelvuldige genezingen van zieken en uitdrijving van duivels, naar ziel en lichaam.
Zo bidden we u dan, eerwaarde vaders en broeders in Christus Jezus onze Heer deze woorden van ons aan te horen! Wij komen niet als uw rechters, maar als gezanten van de Heer der heerscharen, om dat leven te herstellen dat altijd het gebed, de hoop en de grote troost van Gods Kerk is geweest, om u te prediken het jaar van het welbehagen van de Heer [Jes. 61:2], maar ook dat de dag van de wraak van onze God snel nadert. Wij mogen al die onderscheidingsnamen niet erkennen waaronder de leden van de Ene, Heilige, Algemene, Apostolische Kerk zich in vele sekten verdeeld hebben, maar aan alle, Roomse, Griekse of protestantse, verkondigen wij dat de tijd van het gericht nabij is en de rechter voor de deur staat.
En vraagt men waarom God deze dingen juist aan ons geopenbaard heeft: het is niet om onze gerechtigheid of vrij zijn van zonden, maar om Zijns Naams wil en om Zijn voornemen met Zijn Kerk te volvoeren.
Uit alle Kerken heeft Hij ons afgezonderd om ons tot allen te zenden. Had Hij Zijn H. Geest over een van de vele sekten uitgegoten, zo zou Hij die daarmee boven de andere gerechtvaardigd hebben, terwijl zij toch allen gedwaald hebben. Had Hij de H. Geest over alle uitgegoten, zo zou hij iedere sekte in haar scheiding en zelfgenoegzaamheid bevestigd hebben. Maar Gods voornemen was apostelen en profeten te stellen, opnieuw de oude grondstenen te leggen om daarop Zijn geestelijke tempel weer op te bouwen, van daaruit Zijn boden uit te zenden en daarheen al Zijn kinderen uit te nodigen, om ze te zegenen. Want alle gelovigen moeten door zichtbare afzondering uit de ongelovigen tot één lichaam verzameld en voorbereid worden tot de wederkomst van de Heer. En wanneer de Heer opnieuw apostelen en profeten tot Zijn Kerk zendt en de gedoopten hen verwerpen of vervolgen, zo verklaren zij zich daarmee voor afgevallenen. En daardoor moet de scheiding komen tussen het licht en de duisternis.
En nu, gij dienaren van God, opzieners en herders van Zijn Kerk, de eersten tot het ontvangen van de zegen, maar ook de eersten in verantwoordelijkheid, wij bezweren u, vaders van de Kerk en herders van de Heer, verwerpt dit ons getuigenis niet!
Wij bieden aan uw geloof een hulp en macht van God aan in de moeilijkheden, waarin de kwalen waaraan de Kerk lijdt, u hebben gewikkeld. Doet echter geen stap in eigen kracht en zoekt niet u van uw verplichtingen jegens hogeren of lageren los te maken. Maar dit verlangt God van u dat gij staan blijft waar gij staat, en Zijn hand erkent in dit Zijn tegenwoordig werk; dat gij de zonden bekent die als een dikke wolk het aangezicht des Hemels bedekken, en in bestendig gebed u verblijdt in de hoop op de naderende verlossing en redding door de kracht van God in de H. Geest.
En gij, vorsten en overheden van de christenheid, zijt verzekerd dat in de aan Gods Kerk weer geschonken heerlijkheid uw ware sterkte en enige veiligheid in deze tijden van verwarring gelegen is. Daarom bezweren we u in de naam van onze God dat gij pal staat als goede strijders voor Zijn waarheid en voor Zijn Kerk. Zijt getrouw in de vervulling van al uw plichten, reinigt uw hoven van zonde en ondeugd. Stelt eerlijke, trouwe en godvrezende mannen in uw dienst. Maar boven alles, bedenkt dat gij geroepen zijt de Kerk van Christus te beschermen. Laat niet toe dat zij, zelfs onder het voorwendsel van hervorming, verscheurd of verwoest wordt. Zijt echter in geestelijke zaken onderworpen aan hen die zowel over u, als over alle gedoopten gesteld zijn in de Heer.
En nu, omdat Hij Zijn oorspronkelijke ordeningen in de Kerk terugbrengt, vreest niet die te erkennen. Zover uw wettige macht strekt, bevordert de voltooiing van dit werk van God, want daardoor alleen kunt gij met uw volken gered worden. Tegen de storm, die gereed staat over u los te barsten, baten geen menselijke redmiddelen. De enige weg om te ontkomen is dat gij voor het naderend kwaad wordt weggenomen in de toekomst van de Heer en daartoe is dit werk van God de enige voorbereiding.
We hebben getracht u dit alles voor te leggen in trouw en waarheid.Wat onszelf betreft, het gaat ons niets aan of we door de mensen veroordeeld worden. God zal Zijn raad ten uitvoer brengen, hetzij door ons of door anderen. Maar om wille van u zelf, gij gezalfde priesters en koningen, om wille van de Kerk en om de kinderen van God, die zich onder het volk bevinden waarover gij in geestelijke en wereldlijke dingen geplaatst zijt, bezweren we u nog eenmaal de waarachtige boodschap van God, die we u brengen, aan te nemen! Maar hetzij gij gelooft of niet, hetzij gij ons als boden van God aanneemt of niet, we weten dat we van Hem onze last ontvangen.
God, de almachtige Vader, die de harten van alle mensen leidt, volbrenge in u al het welbehagen van Zijn wil!
De genade van onze Heer en zaligmaker Jezus Christus vervulle u met alle zegeningen!
De Heilige Geest, de Trooster, de Geest van de Vader en de Zoon leide u van nu aan tot het einde, in Zijn volmaakte weg, ter ere van God, tot heil van uw zielen en van de zielen van geheel Zijn volk! Amen.
Ere zij de Vader en de Zoon en de Heilige Geest, zoals het in de beginne was, zoals het nog is en altijd zijn zal, van eeuwigheid tot eeuwigheid! Amen.