Zo zijn we deze week weer een nieuw jaar ingetreden. Het jaar 2022 ligt achter ons. Het was donker toen we het oude jaar uitgingen. Donker in de natuur en ook donker in het leven der volkeren op aarde. Het woord van Jesaja doet zich vooralsnog duidelijk gelden: “Duisternis zal de aarde bedekken, en donkerheid de volken.” (Jes. 60:2).
Oorlogsdreiging, onderdrukking en machtsmisbruik doen de mensenmassa beurtelings vrezen of in woede ontsteken. De hoog geroemde beschaving neemt steeds meer bedenkelijke vormen aan. Alles woelt en wentelt en grijpt naar verandering en verbetering.
De tijd van de trekschuit, waarin het leven nog in een bepaald rustig tempo verliep, ligt al lang achter ons. De 24-uurseconomie heeft in het leven der mensen een grote ommekeer teweeggebracht. Het tempo van de economie, internet en social media heeft ook het tempo van het leven der mensen in haar toerental meegesleept. Het is geworden een leven aan de lopende band, een leven van drukte en bereikbaar zijn.
In de Openbaring van Johannes staat, dat het zal zijn “dat er geen tijd meer zijn zal” (Openb. 10:6). En werkelijk, zo is het leven van vandaag. Er is geen tijd vanwege de haast, waarin alles moet gebeuren. En wie ontkomt hieraan, immers niemand, want wij worden allen in dat ritme opgenomen. Gelukkig de mens die, te midden van het jachtende leven, zich op de rustdag, de Dag des Heren, nog weet los te maken uit de maalstroom, en zijn ziel de weldadige rust geeft, om zich te wijden aan de dingen van het eeuwige leven.
Wanneer een jaar zijn loop heeft volbracht, dan wordt er klokslag twaalf uur door velen mensenkinderen een oorverdovend geraas gemaakt “om het oude jaar op de vlucht te jagen”. Het ware echter verstandiger, als mensen zich op dat tijdstip zouden bezinnen, om zich te bepalen bij de diepere betekenis van het leven. Bij even nadenken moet een jaarwisseling ons toch wel aanspreken. Het bepaalt ons bij onze tijdigheid. Want hoeveel jaren zullen wij deze overgang beleven? En, is een jaar niet als een golf, die zich even verheft en daarna verzinkt in de oceaan van de eeuwigheid? Bij de eeuwigheid is een jaar slechts minder dan een moment. En ons leven…? Het is slechts een damp, die spoedig verdwijnt. Als Mozes in zijn Psalm 90 spreekt van de almacht en eeuwigheid Gods en dit dan vergelijkt bij het kortstondig leven der mensen, dan besluit hij deze overdenking met de bede tot God: “Leer ons alzo onze dagen tellen, dat wij een wijs hart bekomen.” (Ps. 90:12).
Onze dagen leren tellen, en daarbij in acht nemen, dat wij hier niet het eeuwige leven hebben. Maar ook onze dagen leren tellen met de wetenschap, dat deze wereld in de gedaante die zij thans heeft niet altoos voort zal blijven bestaan. Petrus zegt in zijn brief, dat in de laatste der dagen spotters zullen komen, die naar hun eigen begeerlijkheden zullen wandelen (natuurlijke wereldse mensen), en zeggen: “Waar is de belofte Zijner toekomst? Want van die dag, dat de vaderen ontslapen zijn, blijven alle dingen alzo gelijk het begin der schepping.” (2 Petr. 3:4).
Petrus betoogt op die plaats, dat door het wachten op de vervulling der belofte Gods, zich niemand tot onverschilligheid of goddeloosheid mag laten verleiden, maar dat wij hebben te bedenken, dat het de lankmoedigheid van God is, dat Hij vertoeft “niet willende dat er enigen verloren gaan, maar dat zij allen tot bekering komen.” (2 Petr. 3:9). Want de vervulling der belofte tot heerlijkheid, is tevens een oordeel over degenen, die de tijd der genade onbenut hebben laten voorbijgaan.
Wat zal het jaar 2023 ons brengen? Wij weten het niet. Wel weten we, dat we leven aan het einde van het grote vierde wereldrijk, dat God aan Zijn knecht Daniël heeft getoond. (Dan. 7). Wij weten, dat we leven in de tijd van “de Toekomst van de Zoon des mensen”, waarover de Here Jezus tijdens Zijn omwandeling op aarde veel heeft gesproken. (Mat. 24:27).
Dat is de tijd, die voorafgaat aan de komst van Christus in heerlijkheid en die zich uitstrekt tot aan de tijd, dat de Heer het Rijk Gods op aarde zal stichten.
Alles zal zich in de dagen, die aan die komst van Christus voorafgaan, gaan toespitsen. De Heer zegt hierover in Zijn rede, dat er alsdan zullen zijn, oorlogen en geruchten van oorlogen, en dat het ene volk tegen het andere volk zal opstaan, en het ene koninkrijk tegen het andere koninkrijk; dat er hongersnoden zullen zijn, pestilentiën en aardbevingen in verscheidene plaatsen. (Mat. 24:6, 7).
Men zal zeggen: “Hier is de Christus, en daar is de Christus, maar gelooft het niet.” (Mat. 24:23). Zee en watergolven zullen groot geluid geven, zodat de mensen het hart zal bezwijken van vrees betreffende de dingen, die het aardrijk zullen overkomen. (Luk. 21:25, 26).
Dus, beroeringen onder de volken, oorlogen ondanks de vergaderingen van de Verenigde Naties, vluchtelingen, ziekten, natuurrampen, honger, armoede, mislukkingen van de oogst en ontevredenheid, enz.
Wij kinderen Gods, verwachten het Rijk Gods. Weliswaar is het Rijk Gods reeds voor ons gekomen, doch slechts nog verborgen in onze harten. Het is nog niet gekomen “met uiterlijk gelaat.” (Luk. 17:20). Als zodanig zijn wij het nog verwachtende, waarom de Heer Jezus ons in Zijn gebed heeft leren bidden: “Uw Koninkrijk kome.” (Mat. 6:10).
De tekst, die wij boven dit artikel hebben geplaatst, geeft uitdrukking aan de omstandigheden, waarin wij leven, maar getuigt tevens van de hoop, die ons God gegeven heeft: “Totdat de dag aankomt, en de schaduwen vlieden, zal ik gaan tot de mirreberg en tot de wierookheuvel.” (Hoogl. 4:6). De schaduwen. Ja, het is wel een grote schaduw, die over het geslacht der mensen is gekomen, toen de mens in zonden viel. En hoevele schaduwen zijn daarna gevolgd. Een oceaan van leed en rampen, moeizame arbeid in het zweet des aanschijns, ziekten en dood. De Here Jezus heeft voor ons de verlossing tot stand gebracht. Hij heeft voor ons het eeuwige leven verworven. De vreze des doods is weggenomen, en de heerlijkheid in het vooruitzicht gesteld. Wij mogen reeds in dit leven de nabijheid Gods beleven en Zijn vrede, die het verstand te boven gaat, bij voortduring smaken. Maar bij dit al: de schaduwen zijn ook voor ons nog niet weggenomen.
Moeiten, zorgen, teleurstellingen, beproevingen, ziekten en dood omringen ons nog elke dag. Ja, steeds is het nog een beklimmen van de mirreberg. Mirre is bitterheid. Van de mirreberg gaan we naar de wierookheuvel. Door de wierook der gebeden klimmen wij op tot God. Wanneer de schaduwen over ons kómen in moeite en strijd, beproevingen, ziekten, of dood, dan nemen wij onze toevlucht in het gebed tot God, de Verhoorder van onze gebeden.
Menigmaal wordt ons geloof beproefd, en worden wij gelouterd in de smeltkroes der ellende. Soms worden wij in onze worsteling met God, gelijk een Jakob, aan de heup geslagen of ook wel delen wij het lot van Paulus, die na de wierook der gebeden vanwege de scherpe doorn in het vlees, van God het antwoord ontving: “Mijn genade is u genoeg, Mijn kracht wordt in zwakheid volbracht.” (2 Kor. 12:9).
Het gaan tot de mirreberg en de wierookheuvel is persoonlijk, voor het gezin, en ook voor de Kerk of gemeente. Nog is het Koninkrijk niet gekomen, Niet gekomen DE DAG, welks komst in de Heilige Schrift op vele plaatsen wordt aangekondigd. Wij lezen hierover in Gods Woord, over het Evangelie des Koninkrijks (Mat. 4:23), de inhoud van de prediking, van onze Heer, zo heerlijk verkondigd, zo was ook de inhoud van de prediking der apostelen. In al hun brieven stellen zij ons geen andere hoop voor als “die dag”.
Zijn sommigen bedroefd over hen, die zij liefgehad hebben, Paulus verwijst hen naar de wederkomst van Christus.
Gaan anderen gebukt onder de verdrukkingen, Jacobus maakt hen bekwaam tot lankmoedigheid door de gedachten “de toekomst des Heren genaakt”.
Worden sommigen opgewekt om getrouw te zijn in de bediening, het is, opdat zij in die dag de kroon der rechtvaardigheid ontvangen.
Worden anderen geroepen, om trouw te zijn als dienstknechten, het is, opdat zij van de Heer zouden ontvangen “de vergelding der erfenis” (Kol. 3:24).
Behoren wij rechtvaardig en rein te zijn als Hij, het is, opdat wij Hem gelijk zijn bij Zijn verschijning, als wij Hem zullen zien gelijk Hij is.
Zijn wij zuchtende in dit lichaam vanwege de zwakheden, wij verwachten de verlossing des lichaams.
Geven wij het lichaam over aan het graf, het is in afwachting der opstanding bij Jezus’ wederkomst. (1 Thess. 4:16).
Is het schepsel in ellende, het is verwachtende zijn verlossing bij “de openbaring der kinderen Gods.” (Rom. 8:19).
Zekerlijk mogen wij van tijd tot tijd des Heren wonderbare kracht en hulp (Hand. 4:30) ook smaken, mede door handoplegging en zalving Zijner dienaren. Doch deze blijven dan toch in het heden “krachten der toekomende eeuw”, d.w.z. dat in de toekomstige eeuw (het gekomen Rijk Gods) door de kracht Gods geen ziekten en dood meer zullen zijn.
Jezus Christus heeft geen gedeeltelijke maar een volkomen en algehele verlossing aangebracht. Straks zal dat worden aanschouwd. Want in de volheid der tijden, naar het bestek Gods, zal de vloek van de aarde weggenomen worden, en zal Gods Zoon komen, om Zijn Rijk der heerlijkheid en des vredes op aarde te vestigen. Op deze grote gebeurtenis doelt Petrus, als hij het woord richt tot de verwonderde Israëlitische mannen, met de woorden: “Betert u dan, en bekeert u, opdat uw zonden mogen uitgewist worden; wanneer de tijden der verkoeling zullen gekomen zijn van het aangezicht des Heren, en Hij zal gezonden hebben Jezus Christus, Die u tevoren gepredikt is; Welke de hemel moet ontvangen tot de tijden DER WEDEROPRICHTING ALLER DINGEN, die God gesproken heeft door de mond van al Zijn heilige profeten van alle eeuw.” (Hand. 3:19-21).
In die dag, zal voor de verheerlijkten vervuld worden, wat Johannes op Patmos in de geest mocht aanschouwen, en wat wij kunnen lezen in Openb. 21: “En Die op de troon zat zeide: Zie, Ik maak alle dingen nieuw! Want God zal de tranen van de ogen afwissen; en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch moeite zal meer zijn; want de eerste dingen zijn weggegaan,”
“Totdat de dag aankomt en de schaduwen vlieden, zal ik gaan tot de mirreberg en tot de wierook heuvel.” Wij vinden ditzelfde terug in Hoogl. 2:17. Maar aldaar komt het voor met een toevoeging. En om volledig te zijn, hebben wij deze toevoeging hier zeer zeker nodig. Aldaar wordt gezegd: “Totdat de dag aankomt, en de schaduwen vlieden; keer om, mijn liefste! wordt Gij gelijk een ree, of een welp der herten, op de bergen van Bether”.
Ook hier: Totdat de dag aankomt en de schaduwen vlieden… Als de dag des Heren daar is, dan zullen de schaduwen zijn verdwenen, en de mirreberg behoeft niet meer beklommen te worden noch de wierookheuvel. O, hoe verlangt de bruid naar die tijd der volmaaktheid. Daarom is haar uitzien naar de wederkomst van haar Liefste, haar Bruidegom. Hoe sterk wordt haar verlangen uitgedrukt in de uitroep: “Keer om mijn Liefste! wordt Gij gelijk een ree, of een welp der herten, op de bergen van Bether.
“Op de bergen van Bether”. Dat zijn scheidingsbergen, want Bether betekent scheiding. De scheidingsbergen zitten vol rotskloven, dalen en hoge, steilten. Ze zijn daarom moeilijk te beklimmen. Maar voor de bergherten, steenbokken of gemzen zijn dat geen bezwaren. Zij zijn daar in hun element, en springen met grote behendigheid vlugheid over de kloven heen. In diezelfde vlugheid heeft de bruid reeds haar Bruidegom gezien. Want in de verzen 8 en 9 zegt zij: “Dat is de stem mijns Liefsten; ziet Hem, Hij komt, springende op de bergen, huppelende op de heuvelen! Mijn liefste is gelijk een ree, of een welp der herten.” (Hoogl. 2:8, 9). De scheidingsbergen tekenen ons de scheiding tussen de bruid en de Bruidegom. Met de hemelvaart is de Bruidegom heengegaan, maar Hij had gezegd. “Ik kom weder, en zal u tot Mij nemen, opdat ook gij moogt zijn waar Ik ben.” (Joh. 14: 3). De bruid verlangt naar de eerste opstanding, de wederkomst van de Bruidegom.
Verlangende naar de dag des Heren, waarop de schaduwen vlieden, is het uitzien van de bruid, de gemeente, naar haar Hemelse Bruidegom, Jezus Christus, opdat Hij haar voert in Zijn heerlijkheid. Zo is het voor ons, bij de intrede van het jaar 2023, een leven in uitzien naar de dagen van de toekomst van de Zoon des mensen. Dat is de tijd, waarop wij de komst van onze Bruidegom kunnen verwachten. Vanuit deze aardse woning en ons aardse leven en kruis, wordt onze bede alzo dringender: “Kom Heer Jezus, ja kom haastig. Amen!”